Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde daer was een man van’t geberchte Ephraims, wiens naem was Micha. |
2 Die seyde tot sijne moeder; De duysent ende hondert silverlingen, die u ontnomen zijn, om de welcke ghy gevloeckt hebt, ende oock voor mijne ooren gesproken hebt, siet dat gelt is by my, ick heb dat genomen: doe seyde sijne moeder; Gesegent zy mijn sone den HEERE. |
3 Also gaf hy sijner moeder de duysent ende hondert silverlingen weder: doch sijne moeder seyde; Ick heb dat gelt den HEERE gantschlick geheyligt van mijner hant, voor mijnen sone, om een gesneden beelt ende een gegoten beelt te maken; so sal ick het u nu wedergeven. |
4 Maer hy gaf dat gelt sijner moeder weder: ende sijne moeder nam twee hondert silverlingen, ende gafse den goutsmit, die maeckte daer van een gesneden beelt, ende een gegoten beelt; dat was in den huyse van Micha. |
5 Ende de man Micha hadde een Godts-huys: ende hy maeckte eenen Ephod, ende Teraphim, ende vulde de hant van eenen uyt sijne sonen, dat hy hem tot eenen Priester ware. |
6 In die selve dagen en wasser geen Koninck in Israël: een yegelick dede, wat recht was in sijne oogen. |
7 Nu wasser een jongelinck van Beth-lehem Iuda, van den geslachte Iuda: dese was een Levijt, ende verkeerde aldaer als vreemdelinck. |
8 Ende dese man was uyt die stadt, uyt Beth-lehem Iuda getogen, om te verkeeren waer hy [gelegentheyt] soude vinden: als hy nu quam aen’t geberchte Ephraims tot aen’t huys van Micha, om sijnen wech te gaen; |
9 So seyde Micha tot hem; Van waer komt ghy? ende hy seyde tot hem; Ick ben een Levijt van Beth-lehem Iuda, ende ick wandele, om te verkeeren, waer ick [gelegentheyt] sal vinden. |
10 Doe seyde Micha tot hem; Blijft by my, ende zijt my tot eenen vader, ende tot eenen Priester; ende ick sal u jaerlicx geven tien silverlingen, ende order van kleederen, ende uwen leeftocht: also ginck de Levijt [met hem]. |
11 Ende de Levijt verwilligde by dien man te blijven: ende de jongelinck was hem als een van sijne sonen. |
12 Ende Micha vulde de hant des Levijts, dat hy hem tot eenen Priester wert: also was hy in ’t huys van Micha. |
13 Doe seyde Micha; Nu weet ick, dat de HEERE my wel doen sal: om dat ick desen Levijt tot eenen Priester hebbe. |