Statenvertaling.nl

sample header image

Openbaring 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Openbaring 3

1 ENde schrijft aen den Engel der Gemeynte die te Sardis is, Dit seght die de seven Geesten Godts heeft, ende de seven sterren, Ick weet uwe wercken, dat ghy den naem hebt dat ghy leeft, ende ghy zijt doodt.
2 Zijt waeckende, ende versterckt het overige dat sterven soude: want ick en hebbe uwe wercken niet vol gevonden voor Godt.
3 Gedenckt dan hoe ghy’t ontfangen ende gehoort hebt, ende bewaert het, ende bekeert u. Indien ghy dan niet en waket, so sal ick over u comen als een dief, ende ghy en sult niet weten op wat uyre ick over u comen sal.
4 Doch ghy hebt [eenige] weynige namen oock te Sardis, die hare cleederen niet bevleckt en hebben, ende sy sullen met my wandelen in witte [cleederen]: overmits sy’t weerdigh zijn.
5 Die overwint, die sal becleedt worden met witte cleederen: ende ick en sal sijnen name geensins uyt doen uyt het boeck des levens, ende ick sal sijnen name belijden voor mijnen Vader, ende voor sijne Engelen.
6 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght.
7 Ende schrijft aen den Engel der Gemeynte die in Philadelphia is, Dit seght de Heylige, de Waerachtige, die den sleutel Davids heeft: die opent, ende niemandt en sluyt: ende hy sluyt, ende niemandt en opent:
8 Ick weet uwe wercken: siet, ick hebbe een geopende deure voor u gegeven, ende niemant en can die sluyten: want ghy hebt cleyne cracht, ende ghy hebt mijn woort bewaert, ende en hebt mijnen name niet verloochent.
9 Siet, ick geve [u eenige] uyt de Synagoge des Satans, der gene die seggen datse Ioden zijn, ende en zijn’t niet, maer liegen: siet, ick sal maken, dat sy sullen comen, ende aenbidden voor uwe voeten, ende bekennen dat ick u lief hebbe.
10 Omdat ghy het woort mijner lijdsaemheyt bewaert hebt, so sal ick oock u bewaren uyt de uyre der versoeckinge, die over de geheele werelt comen sal, om te versoecken die op de aerde woonen.
11 Siet, ick come hastelick: houdt dat ghy hebt, op dat niemandt uwe croone en neme.
12 Die overwint, ick sal hem maken tot een pilaer inden tempel mijns Godts, ende hy en sal niet meer daer uytgaen: ende ick sal op hem schrijven den naem mijnes Godts, ende den naem der stadt mijns Godts, [namelick] des nieuwen Ierusalems, die uyt den hemel van mijnen Godt afdaelt, ende [oock] mijnen nieuwen naem.
13 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght.
14 Ende schrijft aen den Engel van de Gemeynte der Laodicensen, Dit seght de Amen, de trouwe ende waerachtige Getuyge, het Begin der scheppinge Godts:
15 Ick weet uwe wercken, dat ghy noch koudt en zijt, noch heet: och oft ghy koudt waert, ofte heet!
16 So dan, om dat ghy lauw zijt, ende noch koudt noch heet, ick sal u uyt mijnen mondt spouwen.
17 Want ghy seght, Ick ben rijck, ende verrijckt geworden, ende en hebbe geens dinghs gebreck: ende ghy en weet niet dat ghy zijt elendigh, ende jammerlick, ende arm, ende blindt, ende naeckt.
18 Ick rade u dat ghy van my coopt gout beproeft comende uyt het vier, op dat ghy rijck mooght worden: ende witte cleederen, op dat ghy mooght becleedt worden, ende de schande uwer naecktheyt niet geopenbaert en worde: ende salft uwe oogen met oogen-salve, op dat ghy sien mooght.
19 So wie ick lief hebbe, die bestraffe ende castijde ick: weest dan yverich, ende bekeert u.
20 Siet, ick stae aen de deure, ende ick cloppe: indien yemandt mijne stemme sal hooren, ende de deure open doen, ick sal tot hem incomen, ende ick sal met hem avontmael houden, ende hy met my.
21 Die overwint, ick sal hem gheven met my te sitten in mijnen throon, ghelijck als ick overwonnen hebbe, ende ben gheseten met mijnen Vader in sijnen throon.
22 Wie ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght.

Einde Openbaring 3