Statenvertaling.nl

sample header image

Openbaring 19 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Openbaring 19

1 ENde na desen hoorde ick als een groote stemme eener groote schare inden hemel seggende, Halleluja: de salicheyt, ende de heerlickheyt, ende de eere, ende de kracht zy den Heere onsen Godt.
2 Want sijne oordeelen zijn waerachtigh ende rechtveerdigh: dewijle hy de groote Hoere geoordeelt heeft, die de aerde verdorven heeft met hare hoererie, ende hy het bloedt sijner dienaren van hare handt gewroken heeft.
3 Ende sy seyden ten tweedenmael, Halleluja. Ende haren roock gaet op in alle eewicheyt.
4 Ende de vier-ende-twintich Ouderlingen, ende de vier Dieren vielen [neder], ende aenbaden Godt, die op den throon sat, seggende, Amen, Halleluja.
5 Ende een stemme quam uyt den throon, seggende, Looft onsen Godt, ghy alle sijne dienstknechten, ende ghy die hem vreest, beyde kleyn ende groot.
6 Ende ick hoorde als een stemme eener groote schare, ende als een stemme veler wateren, ende als een stemme van stercke donderslagen, seggende, Halleluja: want de Heere de Almachtige Godt heeft als Coninck geheerscht.
7 Laet ons blijde zijn, ende vreughd bedrijven, ende hem de heerlickheyt geven: want de bruyloft des Lams is gekomen, ende sijn wijf heeft haer selven bereydt.
8 Ende haer is gegeven, dat sy bekleet worde met reyn ende blinckende fijn-lijnwaedt: want dit fijn-lijnwaet zijn de rechtveerdichmakingen der heyligen.
9 Ende hy seyde tot my, Schrijft, Saligh sijnse die geroepen zijn tot het Avontmael van de bruyloft des Lams. Ende hy seyde tot my, Dese zijn de waerachtige woorden Godts.
10 Ende ick viel [neder] voor sijne voeten om hem te aenbidden, ende hy seyde tot my, Siet dat ghy dat niet [en doet], ick ben uw’ mede-dienstknecht, ende uwer broederen, die het getuygenisse Iesu hebben. Aenbidt Godt. Want het getuygenisse Iesu is de geest der prophetie.
11 Ende ick sagh den hemel gheopent: ende siet, een wit peerdt, ende die op ’t selve sat, was genaemt Ghetrouw’ ende Waerachtigh, ende hy oordeelt ende voert krijgh in gerechticheyt.
12 Ende sijne oogen waren als een vlamme vyers, ende op sijn hooft waren vele Conincklicke hoeden: ende hy hadde eenen naem geschreven, dien niemandt en wist dan hy selve.
13 Ende hy was bekleedt met een kleedt, dat met bloedt geverwet was: ende sijnen name wort genaemt, het Woordt Godts.
14 Ende de heyrlegers in den hemel volghden hem op witte peerden, gekleedt met wit ende reyn fijn-lijnwaedt.
15 Ende uyt sijnen mondt ginck een scherp sweert, op dat hy daer mede de Heydenen slaen soude. Ende hy salse hoeden met een yseren roede: ende hy treedt den wijn-persback van den wijn des toorns ende der gramschap des Almachtigen Godts.
16 Ende hy heeft op [sijn] kleedt, ende op sijne dye desen naem gheschreven, Coninck der coninghen, ende Heere der heeren.
17 Ende ick sagh eenen Engel, staende in de Sonne: ende hy riep met een groote stemme, seggende tot alle de vogelen, die in’t midden des hemels vlogen, Comt herwaerts, ende vergadert u tot het avontmael des grooten Godts:
18 Op dat ghy etet het vleesch der Coningen, ende het vleesch der Overste over duysent, ende het vleesch der stercke, ende het vleesch der peerden, ende der gene die daer op sitten; ende het vleesch van alle vrye ende dienstknechten, ende kleyne ende groote.
19 Ende ick sach het Beest, ende de Coningen der aerde, ende hare heyrlegers vergadert om krijch te voeren tegen hem die op het peerdt sat, ende tegen sijnen heyr-leger.
20 Ende het Beest wiert gegrepen, ende met het selve de valsche Propheet, die de teeckenen in de tegenwoordicheyt van het selve gedaen hadde, door welcke hy verleydt hadde die het merck-teecken des Beests ontfangen hadden, ende die des selfs Beelt aenbaden. Dese twee zijn levendich geworpen inden poel des vyers die met sulpher brandt.
21 Ende de overige wierden gedoodt met het sweert des genen die op het peerdt sat, ’t welck uyt sijnen mondt ginck, ende alle de vogelen wierden versadight van haer vleesch.

Einde Openbaring 19