Openbaring 15 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Openbaring 15
1 ENde ick sagh een ander groot ende wonderlick teecken in den hemel, [namelick] seven Engelen, hebbende de seven laetste plagen,want in dese is de toorne Godts ge-eyndight. |
2 Ende ick sagh als een glasen zee met vyer gemenght: ende die de overwinninge hadden van het Beest, ende van sijn beeldt, ende van sijn merckteecken, [ende] van het getal sijns naems, welcke stonden aen de glasen zee, hebbende de cithers Godts: |
3 Ende sy songen het gesangh Mosis des dienstknechts Godts, ende het gesangh des Lams, seggende, Groot ende wonderlick zijn uwe wercken, Heere, ghy almachtige Godt: rechtveerdich ende waerachtigh zijn uwe wegen, ghy Coninck der heyligen. |
4 Wie en soude u niet vreesen, Heere, ende uwen name [niet] verheerlicken? want ghy zijt alleen heyligh: want alle volckeren sullen comen, ende voor u aenbidden: want uwe oordeelen zijn openbaer geworden. |
5 Ende na desen sagh ick, ende siet, de Tempel des Tabernakels der ghetuygenisse in den Hemel wierdt gheopent. |
6 Ende de seven Engelen, die de seven plagen hadden, quamen uyt den Tempel, bekleedt met reyn ende blinckende lijnwaet, ende omgordt om de borst met gouden gordels. |
7 Ende een van de vier Dieren gaf den seven Engelen seven gouden phiolen vol des toorns Gods, die in alle eeuwigheyt leeft. |
8 Ende de Tempel wiert vervult met roock uyt de heerlickheyt Godts, ende uyt sijne kracht: ende niemant en konde inden Tempel ingaen tot dat de seven plagen der seven Engelen ge-eyndight waren. |
Einde Openbaring 15