Statenvertaling.nl

sample header image

Jozua 14 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jozua 14

1 DIt is nu ’tgene dat de kinderen Israëls ge-erft hebben in ’t lant Canaan: ’t welck de Priester Eleazar, ende Iosua de sone Nun, ende de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls, haer hebben doen erven;
2 Door het lot harer erffenisse: gelijck als de HEERE door den dienst Mose geboden hadde, aengaende de negen stammen ende den halven stamme:
3 Want den tween stammen, ende den halven stamme hadde Mose een erfdeel gegeven op gene zijde der Iordane: maer den Leviten en hadde hy geen erfdeel onder hen gegeven.
4 Want de kinderen Iosephs waren twee stammen: Manasse ende Ephraim: ende den Leviten en gaven sy geen deel in den lande, maer steden om te bewonen, ende der selver voorsteden voor haer vee ende voor hare besittinge.
5 Gelijck als de HEERE Mose geboden hadde, alsoo deden de kinderen Israëls, ende sy deylden het lant.
6 Doe naederden de kinderen Iuda tot Iosua te Gilgal, ende Caleb de sone Iephunne, de Kenesiter, seyde tot hem: Ghy weet het woort dat de HEERE tot Mose den man Godts gesproken heeft te Kades Barnea, ter oorsake van my, ende ter oorsake van u.
7 Ick was veertich jaer out, doe Mose de knecht des HEEREN my uytgesonden heeft van Kades Barnea, om het lant te verspieden: ende ick hem antwoorde bracht, gelijck alst in mijn herte was.
8 Maer mijne broederen die met my opgegaen waren, deden het herte des volcx smelten: doch ick volherdde den HEERE mijnen Godt na te volgen.
9 Doe swoer Mose te dien selven dage, seggende: Indien niet het lant daer uwen voet op getreden heeft, u, ende uwen kinderen ten erfdeele sal zijn in eeuwicheyt! Dewijle ghy volhert hebt den HEERE mijnen Godt na te volgen.
10 Ende nu, siet, de HEERE heeft my in ’t leven behouden, gelijck als hy gesproken heeft: ’t zijn nu vijf ende veertich jaer sedert dat de HEERE dit woort tot Mose gesproken heeft, doe Israël inde woestijne wandelde: ende nu, siet ick ben heden vijf en tachtentich jaer out.
11 Ick ben noch heden soo sterck, gelijck als ick was ten dage, doe Mose my uytsondt: gelijck mijn kracht doe was, alsoo is nu mijne kracht, tot de oorloge, ende om uyt te gaen, ende om in te gaen.
12 Ende nu, geeft my dit geberchte, daer van de HEERE te dien dage gesproken heeft: want ghy hebt het te dien selven dage gehoort, dat de Enakim aldaer waren, ende datter groote vaste steden waren, of de HEERE met my ware, dat ickse verdreve, gelijck als de HEERE gesproken heeft.
13 Doe segende hem Iosua, ende hy gaf Caleb den sone Iephunne Hebron ten erfdeele.
14 Daerom wert Hebron, Caleb den sone Iephunne den Kenesiter, ten erfdeele tot op desen dach: om dat hy volherdt hadde den HEERE den Godt Israëls na te volgen.
15 De name nu van Hebron was eertijts Kiriath-Arba, die een groot mensche geweest is onder de Enakim: ende het lant rustede van den krijch.

Einde Jozua 14