Statenvertaling.nl

sample header image

Hebreeën 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Hebreeën 5

1 WAnt alle Hooge-priester uyt de menschen genomen wort gestelt voor de menschen in de saken die by Godt [te doen zijn], op dat hy offere gaven ende slacht-offeren voor de sonden:
2 Die behoorlick medelijden can hebben met de onwetende ende dwalende, overmits hy oock selve met swackheyt omvangen is.
3 Ende om de selve [swackheyt] wille moet hy, gelijck voor het volck, alsoo oock voor hem selven, offeren voor de sonden.
4 Ende niemandt en neemt hem selven die eere aen, maer die van Godt geroepen wort, gelijckerwijs als Aaron.
5 Alsoo oock Christus en heeft hem selven niet verheerlickt om Hooge-priester te worden, maer die tot hem gesproken heeft, Ghy zijt mijn Sone, heden hebbe ick u gegenereerd.
6 Gelijck hy oock in een ander [plaetse] seght, Ghy zijt Priester in der eeuwicheyt na de ordeninge Melchisedecks.
7 Die in de dagen sijnes vleesches, gebeden ende smeeckingen tot den genen die hem uyt den doodt conden verlossen met stercke roepinge ende tranen geofferd hebbende, ende verhoort zijnde uyt de vreese,
8 Hoewel hy de Sone was, [nochtans] gehoorsaemheyt geleert heeft uyt het gene hy heeft geleden:
9 Ende geheylight zijnde is hy allen die hem gehoorsaem zijn een oorsake der eeuwige salicheyt geworden:
10 Ende is van Godt genaemt een Hooge-priester na de ordeninge Melchisedecks.
11 Van den welcken wy hebben vele dingen, ende swaer om verklaren, te seggen: dewijle ghy traegh om te hooren geworden zijt.
12 Want ghy, daer ghy leeraers behoordet te zijn van wegen den tijdt, hebt wederom van noode dat men u leere welcke de eerste beginselen zijn der woorden Godts: ende ghy zijt geworden [als] die melck van noode hebben, ende niet vaste spijse.
13 Want een yegelick die der melck deelachtigh is, die is onervaren in het woort der gerechticheyt: want hy is een kindt.
14 Maer der volmaeckten is de vast spijse, die door de gewoonheyt de sinnen geoeffent hebben, tot onderscheydinge beyde des goets ende des quaets.

Einde Hebreeën 5