Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HIerom, heylige broeders, die der hemelsche roepinge deelachtich zijt, aenmerckt den Apostel ende Hoogen-priester onser belijdenisse Christum Iesum: |
2 Die getrouw is den genen die hem gestelt heeft, gelijck oock Moses in geheel sijn huys was: |
3 Want dese is so veel meerder heerlickheyt weerdich geacht dan Moses, als de gene die het huys gebouwt heeft meerder eere heeft als het huys. |
4 Want een yeder huys wordt van yemandt ghebouwt: maer die dit alles gebouwt heeft, is Godt. |
5 Ende Moses is wel getrouw geweest in geheel sijn huys, als een dienaer, tot getuyginge der dingen die [daer na] gesproken souden worden: |
6 Maer Christus als de Sone over sijn eygen huys: wiens huys wy zijn, indien wy maer de vrymoedicheyt, ende den roem der hope tot den eynde toe vast behouden. |
7 Daerom gelijck de heylige Geest seght, Heden indien ghy sijne stemme hooret, |
8 So en verhadt uwe herten niet, gelijck [het geschiet is] in de verbitteringe, ten dage der versoeckinge, in de woestijne: |
9 Alwaer my uwe Vaders versocht hebben: sy hebben my beproeft, ende hebben mijne wercken gesten veertigh jaren lanck. |
10 Daerom was ick vertoornt over dat geslachte, ende sprack, Altijt dwalen sy met het herte, ende sy en hebben mijne wegen niet gekent. |
11 So hebbe ick dan gesworen in mijnen toorne, Indien sy in mijne ruste sullen ingaen. |
12 Siet toe, broeders, dat niet t’eeniger tijdt in yemandt van u en zy een boos ongeloovigh herte, om af te wijcken van den levenden Godt: |
13 Maer vermaent malkanderen alle dage, soo lange als het Heden genaemt wort: op dat niet yemant uyt u verhardt en worde door de verleydinghe der sonde. |
14 Want wy zijn Christi deelachtigh geworden, so wy anders het beginsel deses vasten grondts tot den eynde toe vast behouden: |
15 Terwijle daer geseght wort, Heden indien ghy sijne stemme hooret, so en verhardt uwe herten niet, gelijck in de verbitteringe [geschiet is]. |
16 Want sommige als sy die gehoort hadden, hebben [hem] verbittert, doch niet alle die uyt Egypten door Mosem uytgegaen zijn. |
17 Over welcke nu is hy vertoornt geweest veertigh jaren? Was het niet over de gene die gesondight hadden, welcker lichamen gevallen zijn in de woestijne? |
18 Ende welcken heeft hy gesworen, dat sy in sijne ruste niet en souden ingaen, anders dan den genen die ongehoorsaem geweest waren? |
19 Ende wy sien dat sy niet en hebben connen ingaen van wegen [hare] ongeloove. |