Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HEt gheloove nu is een vaste grondt der dingen die men hoopt, [ende] een bewijs der saken die men niet en siet. |
2 Want door ’t selve hebben de Oude getuyggenisse becomen. |
3 Door het geloove verstaen wy dat de werelt door het woordt Godts is toebereydt, also dat de dingen die men siet, niet geworden zijn uyt dingen die gesien worden. |
4 Door het geloove heeft Abel een meerder offerande Gode ghe-offert dan Cain, door welck hy getuygenisse becomen heeft dat hy rechtveerdigh was, alsoo Godt over sijne gaven getuygenisse gaf: ende door het selve [geloove] spreeckt hy noch na dat hy gestorven is. |
5 Door het geloove is Enoch wechgenomen geweest, op dat hy den doot niet en soude sien: ende hy en wiert niet gevonden, daerom dat hem Godt wech genomen hadde: want voor sijne wech-neminge heeft hy getuygenisse ghehadt dat hy Gode behaeghde. |
6 Maer sonder geloove is het onmogelick [Gode] te behagen. Want die tot Godt komt moet gelooven dat hy is, ende een belooner is der gene die hem soecken. |
7 Door het geloove heeft Noë door Godtlicke aensprake vermaent zijnde van de dingen die noch niet gesien en wierden, [ende] bevreest geworden zijnde, de Arcke toebereydt tot sijns huysgesins behoudenisse: door welcke [Arcke] hy de werelt heeft veroordeelt, ende is geworden een erfgenaem der rechtveerdicheyt die na den geloove is. |
8 Door het geloove is Abraham geroepen zijnde, gehoorsaem geweest om uyt te gaen na de plaetse die hy tot een erfdeel ontfangen soude: ende hy is uytgegaen niet wetende waer hy komen soude. |
9 Door het geloove is hy een inwoonder geweest in het landt der belofte, als in een vremt [lant], ende heeft in Tabernakelen gewoont met Isaac ende Iacob, die mede-erfgenamen waren der selver belofte. |
10 Want hy verwachtede de Stadt die fondamenten heeft, welcker konstenaer ende bouw-meester Godt is. |
11 Door het geloove heeft oock Sara selve kracht ontfangen om zaedt te geven, ende boven den tijdt [hares] ouderdoms heeft sy gebaert: overmits sy hem getrouw heeft geacht die het belooft hadde. |
12 Daerom zijn oock van eenen, ende dat eenen verstorvenen, [so vele] in menichte geboren als de sterren des hemels, ende als het zandt dat aen den oever der zee is, ’t welck ontallick is. |
13 Dese alle zijn in het geloove gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maer hebben de selve van verre gesien, ende gelooft, ende omhelst, ende hebben beleden dat sy gasten ende vremdelingen op der aerden waren. |
14 Want die sulcke dingen seggen, betoonen klaerlick dat sy een vaderlandt soecken. |
15 Ende indien sy dies [vaderlandts] gedacht hadden van welck sy uytgegaen waren, sy souden tijdt gehadt hebben om weder te keeren: |
16 Maer nu zijn sy begeerich nae een beter, dat is, na het hemelsche. Daerom en schaemt hem Godt harer niet, om haren Godt genaemt te worden: want hy hadde haer een stadt bereydt. |
17 Door het geloove heeft Abraham als hy versocht wiert, Isaac ge-offert, ende hy, die de beloften ontfangen hadde, heeft [sijnen] eenigh-geborenen ge-offert, |
18 ( Tot den welcken geseght was, In Isaac sal u het zaedt genaemt worden) overleggende dat Godt machtich was [hem] oock uyt de dooden te verwecken: |
19 Waer uyt hy hem oock by gelijckenisse weder-gekregen heeft. |
20 Door het geloove heeft Isaac [sijne sonen] Iacob ende Esau gesegent aengaende toekomende dingen. |
21 Door het gheloove heeft Iacob stervende een yegelick der sonen Iosephs gesegent, ende heeft aengebeden [lenende] op het opperste van sijnen staf. |
22 Door het geloove heeft Ioseph stervende gemeldet van den uytganck der kinderen Israëls, ende heeft bevel gegeven van sijne gebeenten. |
23 Door het geloove wierdt Moses, doe hy geboren was dry maenden lanck van sijne ouders verborgen, overmidts sy sagen dat het kindeken schoon was: ende sy en vreesden het gebodt des Conincks niet. |
24 Door het geloove heeft Moses, nu groot geworden zijnde, geweygert een sone van Pharaos dochter genaemt te worden: |
25 Verkiesende liever met het volck Godts qualick gehandelt te worden: dan voor eenen tijdt de genietinge der sonde te hebben. |
26 Achtende de versmaetheyt Christi meerderen rijckdom te zijn, dan de schatten in Egypten: want hy sach op de vergeldinge des loons. |
27 Door het geloove heeft hy Egypten verlaten, niet vreesende den toorn des Conincks. Want hy hielt sich vast, als siende den onsienlicken. |
28 Door het geloove heeft hy het Pascha uytgericht, ende de besprenginge des bloets, op dat de verderver der eerst-geborene haer niet raken en soude. |
29 Door het geloove zijn sy de roode zee door-gegaen, als door het drooge: het welcke de Egyptenaers [oock] versoeckende, zijn verdroncken. |
30 Door het geloove zijn de mueren van Iericho gevallen, als’se tot seven dagen toe omringt waren geweest. |
31 Door het geloove is Rachab de hoere niet omgekomen met de ongehoorsame, als sy de verspieders met vrede hadde ontfangen. |
32 Ende wat sal ick noch [meer] seggen? Want de tijdt sal my ontbreken, soude ick verhalen van Gedeon, ende Barack, ende Sampson, ende Iephthe, ende David, ende Samuel, ende de Propheten: |
33 Welcke door het geloove Coninckrijcken hebben overwonnen, gerechtigheyt geoeffent, de beloftenisen verkregen, de muylen der leeuwen toe-ghestopt: |
34 De kracht des vyers hebben uytgebluscht, de scherpte des sweerts zijn ontvloden, uyt swackheydt krachten hebben gekregen, in den krijgh sterck geworden zijn, hebben heyr-legers der vremde op de vlucht gebracht: |
35 De vrouwen hebben hare dooden uyt de opstandinge [weder] gekregen: ende andere zijn uytgereckt gheworden, de [aengebodene] verlossinge niet aen-nemende, op dat sy een beter opstandinge verkrijgen souden. |
36 Ende andere hebben bespottingen ende geesselen geproeft, ende oock banden ende gevangenisse: |
37 Zijn gesteenight geworden, in stucken gezaeght, versocht, door het sweert ter doodt gebracht: hebben gewandelt in schaeps-vellen, [ende] in geyten-vellen: verlaten, verdruckt, qualick gehandelt zijnde: |
38 (Welcker de werelt niet weerdich en was) hebben in woestijnen gedoolt, ende [op] bergen, ende [in] speloncken ende [in] de holen der aerde. |
39 Ende dese alle hebbende door het geloove getuygenisse gehadt, en hebben de belofte niet verkregen: |
40 Alsoo Godt wat beters over ons voorsien hadde, op dat sy sonder ons niet en souden volmaeckt worden. |