Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOch ghy, spreeckt ’t gene de gesonde leere betaemt: |
2 Dat de oude mannen nuchter zijn, stemmigh, voorsichtigh, gesont in’t geloove, in de liefde, in de lijdtsaemheyt. |
3 De oude vrouwen insgelijcks dat sy in [hare] dracht zijn gelijck den heyligen betaemt, dat’se geen lastaeressen en zijn, haer niet tot veel wijns begevende, [maer] leeraeressen zijn van ’tgoede: |
4 Op dat sy de jonge [vrouwen] leeren voorsichtigh te zijn, hare mannen lief te hebben, hare kinderen lief te hebben: |
5 Matigh te zijn, cuysch te zijn, het huys te bewaren, goedt te zijn, hare eygene mannen onderdanigh te zijn: op dat het woort Godts niet gelastert en worde. |
6 De jonge [mannen] insgelijcks vermaent dat sy matigh zijn. |
7 Betoont u selven in alles een voorbeeldt van goede wercken, in de leere [betoont] onvervalschtheyt, defticheyt, oprechticheyt. |
8 Het woort gesont, ende onverwerpelick: op dat de gene die daer tegen is beschaemt worde, ende niet quaets en hebbe van u lieden te seggen. |
9 De dienst-knechten [vermaent] dat sy hare eygene heeren onderdanich zijn, dat’se in allen welbehagelick zijn, niet tegensprekende: |
10 Niet ontreckende, maer alle goede trouwe bewijsende: op dat sy de leere Godts onses Salichmakers in allen mogen vercieren. |
11 Want de salichmakende genade Godts, is verschenen allen menschen: |
12 Ende onderwijst ons, dat wy de godtloosheyt ende de wereltsche begeerlickheden versakende, matichlick, en rechtveerdelick, ende Godtsalichlick leven souden in dese tegenwoordige werelt: |
13 Verwachtende de salige hope, ende verschijninge der heerlickheyt des grooten Godts ende onses Salichmakers Iesu Christi: |
14 Die hem selven voor ons gegeven heeft, op dat hy ons soude verlossen van alle ongerechticheyt, ende hem selven een eygen volck soude reynigen, yverich in goede werken. |
15 Spreeckt dit, ende vermaent, ende bestraft met allen ernst. Dat niemandt u en verachte. |