Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ALle geboden, die ick u heden gebiede, sult ghy waernemen om te doen: opdat ghy levet, ende vermenichvuldiget, ende inkomet, ende het lant ervet dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft. |
2 Ende ghy sult gedencken alles des weechs, dien u de HEERE uwe Godt dese veertich jaer in de Woestijne geleydt heeft: op dat hy u verootmoedichde, om u te versoecken, om te weten wat in u herte was; of ghy sijne geboden soudt houden, of niet. |
3 Ende hy verootmoedichde u, ende liet u hongeren, ende spijsde u met het Man, dat ghy niet en kendet, noch uwe vaderen gekent hadden: op dat hy u bekent maeckte, dat de mensche niet alleen van den broode leeft, maer dat de mensche leeft van alles, dat uyt des HEEREN mont uytgaet. |
4 Uwe kleedinge en is aen u niet veroudet, ende uwe voet en is niet geswollen dese veertich jaer. |
5 Bekent dan in u herte; dat de HEERE, uwe Godt, u kastijdt, gelijck als een man sijnen sone kastijdt. |
6 Ende houdt de geboden des HEEREN uwes Godts: om in sijne wegen te wandelen, ende om hem te vreesen. |
7 Want de HEERE uwe Godt brengt u in een goet lant; een lant van waterbeken, fonteynen, ende diepten, die in dalen ende in bergen uytvlieten: |
8 Een lant van tarwe ende gerste, ende wijnstocken, ende vijchboomen, ende granaet-appelen: een lant van oly-rijcke olijf-boomen, ende van honich. |
9 Een lant, daer in ghy broot sonder schaersheyt eten sult; daer in u niets ontbreken sal: een lant welckes steenen yser zijn, ende uyt welckes bergen ghy koper uythouwen sult. |
10 Als ghy dan sult gegeten hebben, ende versadicht zijn, so sult ghy den HEERE uwen Godt loven over dat goede lant, dat hy u sal hebben gegeven. |
11 Wacht u, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, niet en vergetet: dat ghy niet en soudt houden sijne geboden, ende sijne rechten, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede. |
12 Op dat niet misschien, als ghy sult gegeten hebben ende versadicht zijn; ende goede huysen gebouwt hebben, ende die bewoonen; |
13 Ende uwe runderen ende uwe schapen sullen vermeerdert zijn, oock silver ende gout u sal vermeerdert zijn; ja al, wat ghy hebt, vermeerdert sal zijn; |
14 U herte sich alsdan verheffe: dat ghy vergetet des HEEREN, uwes Godts, die u uyt Egyptenlant uyt den diensthuyse uytgevoert heeft: |
15 Die u geleydt heeft in die groote ende vreeslicke woestijne, [daer] vyerige slangen, ende schorpioenen, ende dorheyt, daer geen water en was: die u water uyt de keyachtige rotze voort brachte: |
16 Die u in de woestijne spijsde met Man, dat uwe vaderen niet gekent en hadden: om u te verootmoedigen, ende om u te versoecken, op dat hy u ten laetsten wel dede: |
17 Ende ghy in u herte segget: Mijne kracht, ende de sterckte mijner hant heeft my dit vermogen verkregen. |
18 Maer ghy sult gedencken des HEEREN, uwes Godts, dat hy ’t is, die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen: op dat hy sijn verbont bevestige, dat hy uwen vaderen gesworen heeft: gelijck het te desen dage is. |
19 Maer indien ’t geschiet, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, gantschelick vergeett, ende andere Goden navolcht, ende dientse, ende buycht u voor de selve; so betuyge ick heden tegens u, dat ghy voorseker sult vergaen. |
20 Gelijck de Heydenen, die de HEERE voor u aengesichte verdaen heeft, alsoo sult ghy vergaen: om dat ghy de stemme des HEEREN, uwes Godts, niet gehoorsaem sult geweest zijn. |