Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Johannes 9

1 ENde voorby gaende, sach hy eenen mensche blint van de geboorte af:
2 Ende sijne Discipelen vraeghden hem, seggende, Rabbi, wie heefter gesondight? dese ofte sijne ouders, dat hy blindt soude geboren worden?
3 Iesus antwoordde, Noch dese en heeft gesondight, noch sijne ouders: maer [dit is geschiet] op dat de wercken Godts in hem souden geopenbaert worden.
4 Ick moet wercken de wercken des genen die my gesonden heeft, so langh het dagh is: de nacht komt, wanneer niemandt wercken en can.
5 So lange ick in de werelt ben, so ben ick het licht der werelt.
6 Dit geseght hebbende, spoogh hy op de aerde, ende maeckte slijck uyt dat speecksel, ende streeck dat slijck op de oogen des blinden,
7 Ende seyde tot hem, Gaet henen, wascht u in het bad-water Siloam, (’t welck overgeset wordt Uytgesonden.) Hy dan ginck henen ende wiesch hem, ende quam siende.
8 De gebuyren dan, ende die hem te voren gesien hadden dat hy blindt was, seyden, Is dese niet die sat ende bedelde?
9 Andere seyden, Hy ist: ende andere, Hy is hem gelijck. Hy seyde, Ick ben ’t.
10 Sy dan seyden tot hem, Hoe zijn u de oogen geopent?
11 Hy antwoordde ende seyde, De mensche genaemt Iesus maeckte slijck ende bestreeck mijne oogen, ende seyde tot my, Gaet henen aen het badwater Siloam, ende wascht u. Ende ick ginck henen, ende wiesch my, ende ick wiert siende.
12 Sy dan seyden tot hem, Waer is die? Hy seyde, Ick en weet het niet.
13 Sy brochten hem tot de Phariseen, hem [namelick] die te voren blindt [geweest was].
14 Ende het was Sabbath, als Iesus het slijck maeckte, ende sijne oogen opende.
15 De Phariseen dan vraeghden hem oock wederom, hoe hy siende geworden was. Ende hy seyde tot haer, Hy leyde slijck op mijne oogen, ende ick wiesch my, ende ick sie.
16 Sommige dan uyt de Phariseen seyden, Dese mensche en is van Godt niet: want hy en houdt den Sabbath niet. Andere seyden, Hoe can een mensche [die] een sondaer is sulcke teeckenen doen? Ende daer was tweedracht onder haer.
17 Sy seyden wederom tot den blinden: Ghy, wat seght ghy van hem, dewijle hy uwe oogen geopent heeft? Ende hy seyde, Hy is een Propheet.
18 De Ioden dan en geloofden van hem niet dat hy blindt geweest was, ende siende was geworden, tot dat sy geroepen hadden de ouders des genen, die siende geworden was.
19 Ende sy vraeghden haer, seggende, Is dese uwe sone, welcke ghy seght dat blindt geboren is? Hoe siet hy dan nu?
20 Sijne ouders antwoordden haer ende seyden, Wy weten dat dese onse sone is, ende dat hy blindt geboren is:
21 Maer hoe hy nu siet, en weten wy niet: of wie sijne oogen geopent heeft, en weten wy niet: hy heeft [sijnen] ouderdom, vraget hem selve: hy sal van hem selven spreken.
22 Dit seyden sijne ouders, om dat sy de Ioden vreesden. Want de Ioden hadden alreede te samen een besluyt gemaeckt, so yemandt hem belede Christum te zijn, dat die uyt de Synagoge soude geworpen worden.
23 Daerom seyden sijne ouders, Hy heeft [sijnen] ouderdom, vraeget hem selve.
24 Sy dan riepen voor de tweedemael den mensche die blindt geweest was, ende seyden tot hem, Geeft Godt de eere: wy weten dat dese mensche een sondaer is.
25 Hy dan antwoordde, ende seyde, Of hy een sondaer is en weet ick niet: een dinck weet ick, dat ick blindt was, en nu sie.
26 Ende sy seyden wederom tot hem, Wat heeft hy u gedaen? hoe heeft hy uwe oogen geopent?
27 Hy antwoordde haer, Ick hebt u alreede geseght, ende ghy en hebt het niet gehoort: wat wilt ghy’t wederom hooren? Wilt ghy lieden oock sijne Discipelen worden?
28 Sy gaven hem dan scheld-woorden, ende seyden, Ghy zijt sijn Discipel: maer wy zijn Mosis Discipelen.
29 Wy weten dat Godt tot Mosem gesproken heeft: maer desen en weten wy niet van waer hy is.
30 De mensche antwoordde, en seyde tot haer, Hier in is immers [wat] wonders, dat ghy niet en weet van waer hy is, ende [nochtans] heeft hy mijne oogen geopent.
31 Ende wy weten dat Godt de sondaers niet en hoort: maer soo yemandt godtvruchtigh is, ende sijnen wille doet, dien hoort hy.
32 Van [alle] eeuwe en is het niet gehoort, dat yemandt eens blindt-geborenen oogen geopent heeft.
33 Indien dese van Godt niet en ware, hy en soude niets konnen doen.
34 Sy antwoordden, ende seyden tot hem, Ghy zijt geheel in sonden geboren, ende leert ghy ons? Ende sy wierpen hem uyt.
35 Iesus hoorde dat sy hem uytgeworpen hadden, ende hem vindende seyde hy tot hem, Gelooft ghy in den Sone Gods?
36 Hy antwoordde, ende seyde, Wie is hy Heere, op dat ick in hem mach gelooven?
37 Ende Iesus seyde tot hem, Ende ghy hebt hem gesien, ende die met u spreeckt, de selve is ’t.
38 Ende hy seyde, Ick geloove, Heere: ende hy aenbadt hem.
39 Ende Iesus seyde, Ick ben tot een oordeel in dese werelt gekomen, op dat de gene die niet en sien, sien mogen, ende die sien, blindt worden.
40 Ende dit hoorden [eenige] uyt de Phariseen, die by hem waren, ende seyden tot hem, Zijn wy [dan] oock blindt?
41 Iesus seyde tot haer, Indien ghy blindt waert, so en soudt ghy geen sonde hebben: maer nu segget ghy, Wy sien: so blijft dan uwe sonde.

Einde Johannes 9