Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Mattheüs 5

1 ENde [Iesus] de scharen siende is geklommen op eenen berch, ende als hy nedergeseten was, quamen sijne discipelen tot hem.
2 Ende sijnen mont geopent hebbende leerde haer, seggende,
3 Salich [zijn] de arme van geeste: Want harer is het Coninckrijck der Hemelen.
4 Salich [zijn] die treuren: Want sy sullen vertroost worden.
5 Salich [zijn] de sachtmoedige: Want sy sullen het aerdrijck be-erven.
6 Salich [zijn] die hongeren ende dorsten [na] de gerechticheyt: Want sy sullen versadicht worden.
7 Salich [zijn] de barmhertige: Want haer sal barmherticheyt geschieden.
8 Salich [zijn] de reyne van herten: Want sy sullen Godt sien.
9 Salich [zijn] de vreedsame: Want sy sullen Gods kinderen genaemt worden.
10 Salich [zijn] die vervolcht worden om der gerechticheyt wille: Want harer is het Coninckrijck der hemelen.
11 Salich zijt ghy als u [de menschen] smaden, ende vervolgen, ende liegende alle quaet tegen u spreken, om mijnent wille.
12 Verblijt ende verheugt [u], want uwen loon [is] groot in de hemelen: want alsoo hebben sy vervolgt de Propheten, die voor u [geweest zijn].
13 Ghy zijt het sout der aerde: indien nu het sout smakeloos wort, waer mede sal [het] gesouten worden? Het en deucht nergens toe meer, dan om buyten geworpen, ende van de menschen vertreden te worden.
14 Ghy zijt het licht der werelt: een stadt boven op eenen berch liggende en can niet verborgen zijn.
15 Noch men steeckt geen keerse aen, ende set die onder een koren-mate: maer op een kandelaer, ende sy schijnt allen, die in den huyse [zijn].
16 Laet uw’ licht alsoo schijnen voor de menschen, dat sy uwe goede wercken mogen sien, ende uwen Vader, die inde hemelen is, verheerlicken.
17 Meynt niet dat ick gecomen ben om de Wet ofte de Propheten te ontbinden: Ick en ben niet gecomen om [die] te ontbinden, maer te vervullen.
18 Want voorwaer segge ick u: tot dat de hemel ende de aerde voorby gaen, en sal daer niet een jota, noch een tittel van de Wet voor-by gaen, tot dat het alles sal zijn geschiedt.
19 So wie dan een van dese minste geboden sal ontbonden, ende de menschen alsoo sal geleert hebben, [die] sal de minste genaemt worden in’t Coninckrijcke der Hemelen: Maer so wie [de selve] sal gedaen ende geleert hebben, die sal groot genaemt worden in’t Coninckrijck der hemelen.
20 Want ick segge u, ten zy uwe gerechticheyt overvloediger zy als der Schriftgeleerden ende der Phariseen, dat ghy in’t Coninckrijck der hemelen geensins en sult ingaen.
21 Ghy hebt gehoort dat [tot] den ouden gesegt is, Ghy en sult niet dooden: maer so wie doodet, [die] sal strafbaer zijn door het gerichte.
22 Doch ick segge u: so wie ’t onrecht op sijnen broeder toornich is, die sal strafbaer zijn door’t gerichte. Ende wie tot sijnen broeder segt Raka, die sal strafbaer zijn door den Grooten raet. Maer wie segt, Ghy dwaes, die sal strafbaer zijn door het helsche vyer.
23 So ghy dan uwe gave sult op den altaer offeren, ende aldaer gedachtich wort, dat uw’ broeder yet tegen u heeft,
24 Laet daer uwe gave voor den altaer, ende gaet henen, versoent u eerst met uwen broeder, ende comt dan, ende offert uwe gave.
25 Weest haestelijck welgesint [tegen] uwe wederpartie, terwijle ghy noch met hem op den wech zijt: op dat de wederpartie niet misschien u den Rechter overlevere, ende de Rechter u den Dienaer overlevere, ende ghy inde gevanckenisse geworpen wort.
26 Voorwaer ick segge u: ghy en sult daer geensins uytcomen, tot dat ghy den laetsten penninck sult betaelt hebben.
27 Ghy hebt gehoort dat [van] den ouden gesegt is: Ghy en sult geen overspel doen.
28 Maer ick segge u, dat so wie een vrouwe [aen-]siet om de selve te begeeren, die heeft alreede overspel in sijn herte met haer gedaen.
29 Indien dan uwe rechter ooge u ergert, treckt’se uyt, ende werpt’se van u: want het is u nut dat een uwer leden vergae, ende niet uw’ geheel lichaem inde helle geworpen worde.
30 Ende indien uwe rechter handt u ergert, houwt’se af, ende werpt’se van u: want het is u nut dat een uwer leden vergae, ende niet uw’ geheel lichaem in de helle geworpen worde.
31 Daer is oock gesegt: So wie sijn wijf verlaten sal, die geve haer eenen scheyd-brief.
32 Maer ick segge u, dat so wie sijn wijf verlaten sal, anders dan uyt oorsake van hoererie, die maeckt dat sy overspel doet: ende so wie de verlatene sal trouwen, die doet overspel.
33 Wederom hebt ghy gehoort, dat [van] den ouden gesegt is: Ghy en sult den eedt niet breken, maer ghy sult den Heere uwe eeden houden.
34 Maer ick segge u, Sweert ganschelick niet, noch by den hemel, om dat hy is de throon Godts:
35 Noch by de aerde, om dat sy is de voetbanck sijner voeten: Noch by Ierusalem, om dat sy is de stadt des grooten Conincks.
36 Noch by u hooft en sult ghy niet sweeren, om dat ghy niet een hayr cont wit ofte swart maken.
37 Maer laet zijn uw’ woort ja, ja: neen, neen: wat boven desen is, dat is uyt den boosen.
38 Ghy hebt gehoort dat gesegt is, Ooge om ooge, ende tandt om tandt.
39 Maer ick segge u, dat ghy den boosen niet en wederstaet: maer so wie u op de rechter wange slaet, keert hem oock de andere toe.
40 Ende so yemant met u rechten wil, ende uwen rock nemen, laet hem oock den mantel.
41 Ende so wie u sal dwingen een mijle te gaen, gaet met hem twee [mijlen].
42 Geeft den genen die [yet] van u bidt, ende en keert u niet af van den genen die van u leenen wil.
43 Ghy hebt gehoort datter gesegt is, Ghy sult uwen naesten lief hebben, ende uwen vyandt sult ghy haten.
44 Maer ick segge u, Hebt uwe vyanden lief, segent’se die u vervloecken, doet wel den genen die u haten, ende bidt voor de gene die u gewelt doen, ende die u vervolgen.
45 Op dat ghy meucht kinderen zijn uwes Vaders die inde hemelen is. Want hy doet sijne Sonne opgaen over boose ende goede, ende regent over rechtveerdige ende onrechtveerdige.
46 Want indien ghy lief hebt, die u lief hebben, wat loon hebt ghy? Doen oock de tollenaers niet het selve?
47 Ende indien ghy uwe broeders alleen groet, wat doet ghy boven andere? Doen oock niet de tollenaers alsoo?
48 Weest dan ghy lieden volmaeckt, gelijck uw’ Vader, die inde hemelen is, volmaeckt is.

Einde Mattheüs 5