Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Mattheüs – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Het Heyligh *1 EUANGELIUM, *2 Na [de beschrijvinge] *3 MATTHEI

*1 Het woort Euangelion is een Griecx woort, ende beteeckent een goede, ofte blijde boodtschap. Luc. 2.10. met welcken name inde H. Schriftuere, voornamelijck des Nieuwen Testaments, genaemt wort de leere, die de Propheten ende Apostelen verkondicht hebben van de verlossinge des menschen ende van de eeuwige salicheyt door den Messiam te wege gebracht. De welcke alsoose door de Propheten voor-gestelt wort in beloften, dat de Messias in de werelt soude komen, ende sulcks te wege brengen, ende door de Apostelen, dat hy in de volheyt des tijdts inde werelt gekomen is, ende het werck der verlossinge heeft te wege gebracht, so wort door dit woort oock bysonderlijck verstaen de Leere Christi ende der Apostelen van de volbrenginge deser beloften door Iesum Christum inden vleesche nu gecomen zijnde. Rom. 16.25. Ende noch bysonderlijcker de historie van de komste des Messiae in den vleesche, van sijne geboorte, leere, wonder-wercken, lijden, sterven, opstandinge, ende hemelvaert. Ende in dese beteeckenisse wort dit woort hier in den tijtel genomen: gelijck oock Marc. 1.1. Ende de schrijvers van dese Historie worden daer van oock Euangelisten genaemt, hoewel dat woort oock somtijts breeder genomen wort, voor een die hier ende daer gesonden wort om het Euangelium te prediken. Siet Actor. cap. 21.8. Ephes. 4.11. 2.Tim. 4.5.
*2 Also stelt hy den tijtel, ende niet Het Euangelium Matthaei, om te kennen te geven, dat hy niet en is de voornaemste Autheur van dit schrift, die de Geest Godts is. 2.Tim. 3.16. maer dat hy alleen een dienaer is, die Godt gebruyckt heeft om dit te beschrijven. ’Tselve is oock aen te mercken in de tijtelen van de andere Euangelien.
*3 Mattheus was een sone Alphei, oock genaemt Levi Marc. 2.14. Luc. 5. vers 27. Van sijne beroepinge tot het Apostelschap schrijft hy selve Matth. 9.9, 10, etc. ende stelt hem selven oock onder de Apostelen, Matth. 10.3. Dese is de eerste geweest die de Euangelische Historie heeft beschreven, ontrent het negende jaer nae Christi hemel-vaert, gelijck vele oude Schrijvers getuygen: die oock seggen dat hy in Ethyopien, ofte Mooren-lant, het Euangelium soude gepredickt hebben. Sommige meynen dat hy dit Euangelium soude hebben beschreven in de Hebreeusche tale. Maer dat en is niet wel gelooflijck, alsoo het selve nergens oyt en is gesien geweest, ende overmits Mattheus niet alleen de Hebreeusche woorden als Emmanuel Matth. 1.23. maer oock geheele redenen, als Eli, Eli, Lama Sabachtani, Matth. 27.46. in’t Griecks overset, ’t welck hy niet en soude gedaen hebben indien hy in’t Hebreeusch geschreven hadde: gelijck hy oock de plaetsen des Ouden Testaments meest also verhaelt, gelijckse in de oude Griecxsche oversettinge gestelt zijn.
 

Inhoudt deses Boecks.

DEN Euangelist Mattheus beschrijft in dit Boeck voornamelick twee saken: eerstelick den persoon des Messie ende Middelaers Iesu Christi, ende daernae sijn Ampt, ende hoe hy ’t selve aengevangen, bedient, ende uytgericht heeft. Aengaende sijnen persoon, dat hy de ware Emmanuel, waerachtich Godt ende ware mensche is in eenen persoon: ende belangende sijne menschelicke nature, beschrijft hy sijn geslachte, ontfangenisse uyt den H. Geest, ende geboorte uyt de Maget Maria, met sijnen name. cap. 1. Dat eenige wijse van Oosten, door een sterre van sijne geboorte onderricht zijnde, gekomen zijn om hem te aenbidden: dat Herodes daer over bevreest zijnde alle die jonge kinderen tot Bethlehem van twee jaren ende daer onder heeft laten vermoorden: doch dat Christi Ouders, van Godt vermaent zijnde, met dit kint na Egypten zijn ontvlucht, ende met het selve daer na gaen woonen tot Nazareth. cap. 2. Aengaende sijn Ampt, beschrijft hy hoe hy tot het selve is voor bereyt geweest, ende hoe hy ’t selve heeft uytgerecht. Dat Ioannes de Dooper met sijne predicatien hem den wech heeft bereyt, ende hem gedoopt, ende dat Godt de Vader ende den H. Geest hem doe in dit ampt uyt den Hemel hebben ingehuldet. cap. 3. Dat hy door veertich dagen vasten, ende eenen geweldigen strijt tegen de versoeckingen des Duyvels daer toe voorder is bereyt. Dat hy daer na sijn ampt uytgevoert ende bedient heeft, so in den staet sijner vernederinge, als in den staet sijner verhooginge. Dat hy in den staet sijner vernederinge bedient heeft eerst sijn Prophetisch ampt, ende tot dien eynde van Nazareth is gaen woonen tot Capernaum, leerende inde Synagogen van Galileen, ende sijne leere met wonderwercken bevestigende. cap. 4. ende beschrijft een treflicke predicatie by hem op den berch gedaen, in welcke hy aenwijst de gelucksalicheyt sijner Discipelen, suyvert de wet van de valsche uytleggingen der Phariseen, cap. 5. leert hoemen Aelmoessen moet geven, ende bidden, ende niet te seer bekommert wesen voor het tijdtlick onderhout. cap. 6. sijnen naesten niet en moet oordeelen, hem wachten moet voor de valsche Propheten, ende ’t woort Godts niet alleen hooren maer oock bewaren. cap. 7. Dat hy melaetsche heeft gereynicht, krancke genesen, onweder gestilt, ende Duyvelen uytgeworpen. cap. 8. Dat hy eenen geraeckten heeft genesen, Mattheum van den tol tot een Apostel beroepen, een vrouwe van den bloetganck verlost, een dochterken van den dooden verweckt, eenen stommen Duyvel uytgeworpen. cap. 9. dat hy de twaelf Apostelen voor henen heeft gesonden om te prediken, met macht om de onreyne geesten uyt te werpen, ende last hoe’se haer daer in sullen dragen. cap. 10. Dat hy van Ioannes den Dooper als hy aen hem twee Discipelen gesonden hadde, een treflick getuygenisse heeft gegeven: de steden die het Euangelium niet aen en namen seer swaere straffen dreycht: ende tot hem noodet alle beswaerde sondaren. cap. 11. Dat hy sijne Discipelen op den Sabbath ayren pluckende heeft verantwoort: de lagen der Phariseen ontweecken is: eenen blinden ende dooven Duyvel heeft uytgeworpen: de Phariseen heeft overtuycht vande sonde tegen den H. Geest, haer de eeuwige straffe verkondicht, ende geleert wie sijn rechte moeder, broeder, ende suster is. cap. 12. Dat hy de gelegentheyt van sijne Gemeynte alhier, beschreven heeft door verscheydene gelijckenissen, van een zaeyer, mostaert-zaedt, verborgen schat, koopman, ende visch-net: dat hy in sijn vaderlandt is gekomen, daer hy niet geacht wiert. cap. 13. Verhaelt de gevanckenisse ende doot Ioannis des Doopers: ende hoe Christus vijf duysent menschen heeft gespijsigt met vijf brooden ende twee visschen: op het water heeft gewandelt, het onweder heeft gestilt, ende vele krancke in’t landt van Genesareth genesen. cap. 14. Sijne Discipelen met ongewasschene handen etende verantwoort, leerende wat het is dat de mensche waerlick ontreynicht: dat hy de dochter van een Cananeesche vrouwe verlost heeft van eenen onreynen geest, ende vier duysent mannen versadicht met seven brooden ende weynige visschen. cap. 15. dat hy de Phariseen bestraft heeft over het eyschen van een teecken, ende sijne Discipelen voor haren suer-deesem gewaerschouwt: dat Petrus van hem een treflicke belijdenisse heeft gedaen, dien hy de sleutelen des Hemelrijcks belooft: dat Christus sijn lijden ende doot, als oock sijne opstandinge ende toekomste in sijne heerlickheyt heeft voorsegt. cap. 16. Dat hy op den berch een proef-stuck sijner heerlickheyt betoont heeft voor dry Discipulen, ende geleert dat Ioannes de Dooper was die Elias, die komen soude: eenen maen-siecken heeft genesen, sijne doot ende opstandinge wederom voorgesegt, ende schattinge betaelt. cap. 17. Dat hy sijne Discipelen vermaent heeft tot nedricheyt: dat’se ergernisse moeten mijden, de quade lusten tegenstaen, de kleyne niet verachten, door een gelijckenisse van een verloren schaep: hoe men een broeder die gesondicht heeft moet vermanen: ende hem sijne misdaet vergeven, met een gelijckenisse van een Coninck die sijnen dienstknecht tien duysent talenten quijt schold. cap. 18. Dat men sijne huysvrouwe niet en moet verlaten dan om hoererie: leert wien het houwelick noodich is: segent de kleyne kinderen: wijst een jongelinck aen wat hy doen moet so hy het eeuwige leven door hem selven wil verkrijgen: hoe swaerlick de rijcke konnen salich worden: ende wat loon hebben sullen de gene die alles om sijnent wille verlaten. cap. 19. Dat hy door een gelijckenisse van arbeyders gehuert inden wijngaert leert dat den loon van Godt uyt genade wort gegeven: sijn lijden voorsegt: de moeder der sonen Zebudei bestraft over haer eergierich versoeck, ende sijne Apostelen vermaent datse niet en moeten staen na hoocheyt: twee blinde siende maeckt. cap. 20. Dat hy sijnen Conincklicken inganck doet binnen Ierusalem: vervloeckt eenen onvruchtbaren vygeboom: disputeert inden Tempel met de Priesters over sijne authoriteyt ende persoon. cap. 21. Door een gelijckenisse van de genoodde ter bruyloft, leert dat inde uytterlicke Gemeynte altijt huychelaers zijn, ende dat de ware lidtmaten met het geloove, als met een bruylofts-kleet moeten aengedaen zijn. Datmen den Keyser cijns moet betalen: dat men na de opstandinge niet trouwen en sal: dat de VVet Gods sommierlick bestaet in Godt ende sijnen naesten lief te hebben: dat hy niet alleen een sone maer oock een Heere Davids is. cap. 22. waerschouwt sijne Discipelen voor de Phariseen, datse wel aennemen moeten ’t gene sy uyt Mose ende de Propheten leeren, maer hare hooveerdicheyt ende geveynstheyt niet na volgen, noch hare valsche leere aenhangen: ende verkondicht den selven het eeuwige wee, so om hare geveynstheyt, als om hare moordadicheyt. cap. 23. voorsegt de verwoestinge des Tempels ende der stadt van Ierusalem, met de teeckenen die deselve, als oock sijne tweede toekomste, sullen voorgaen: ende vermaent tot waken ende bidden. cap. 24. door gelijckenissen van thien maegden die de komste des Bruydegoms verwachteden: ende van de dienstknechten dien de Heere talenten hadde uyt gedeelt om daer mede winste te doen, ende beschrijft sijne laetste toekomste ten oordeele. cap. 25. Dat hy sijn lijden dat nu aenstaende was wederom voorsegt, dat de Overste raedt hielden om hem te vangen, met welcke Iudas handelt om hem over te leveren: dat hy den verrader by sijne Discipelen ontdeckt: het Passcha eet met sijne Discipelen, ende in plaetse des selven instelt het H. Avontmael: voorsegt den vlucht der Discipelen ende Petri versakinge. Hoe hy sijn lijden aenvangt in ’t hofken met groote benautheyt ende bidden: hoe hy verraden wort ende gevangen: tot Cajapham gebonden geleydt, ge-examineert, ende ter doot veroordeelt: hoe Petrus hem drymael versaeckt cap. 26. Dat Iudas berouw krijgt ende hem selven verhangt. Dat Christus tot Pilatum wort gebracht, die te vergeefs hem soeckt te behouden, ende eyndelick hem overlevert om gekruyst te worden: na dat hy bespot ende gegeesselt was: dat hy sijn kruys dragende geleydt wort buyten de stadt, alwaer hem sijne kleederen worden uytgetrocken ende ’t lot daer over geworpen, ende genagelt aen’t kruys met twee moordenaren, sterft, door vele wonderteeckenen betoonende wie hy was: ende begraven wort. cap. 27. Dat hy ten derden dage weder opstaet van den dooden ende aen eenige vrouwen ende aen sijne Discipelen hem selven weder levendich heeft getoont: welcken hy belast het Euangelium te prediken door de geheele werelt. cap. 28.

Einde inleiding Mattheüs