Statenvertaling.nl

sample header image

Maleachi 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Maleachi 3

1 SIet, ick sende mijnen Engel, die voor mijn aengesichte den wech bereyden sal: ende snellick sal tot sijnen Tempel komen, die Heere dien ghylieden soeckt, te weten, de Engel des verbonts, aen den welcken ghy lust hebt; siet hy komt, seyt de HEERE der heyrscharen
2 Maer wie sal den dach sijner toekomste verdragen? ende wie sal bestaen als hy verschijnt? want hy sal zijn als het vyer eenes goutsmits, ende als zeepe der vollers.
3 Ende hy sal sitten, louterende, ende het silver reynigende, ende hy sal de kinderen Levi reynigen, ende hy salse doorlouteren als gout, ende als silver: dan sullen sy den HEERE spijs-offer toe-brengen in gerechticheyt.
4 Dan sal het spijs-offer van Iuda ende Ierusalem den HEERE soet wesen, als in d’oude dagen, ende als in de voorige jaren.
5 Ende ick sal tot ulieden ten oordeele naederen, ende ick sal een snel getuyge zijn tegen de tooveraers, ende tegen de overspeelders, ende tegen de gene die valschelick sweeren, ende tegen de gene die den loon des dach-looners met gewelt inhouden, die de weduwe, ende den weese, ende den vreemdelinck [het recht] verkeeren, ende my niet en vreesen, seyt de HEERE der heyrscharen.
6 Want ick de HEERE en worde niet verandert: daerom en zijt ghy, ô kinderen Iacobs, niet verteert.
7 Van uwer vaderen dagen af zijt ghy afgeweken van mijne insettingen, ende en hebtse niet bewaert: Keert weder tot my, ende ick sal tot u weder keeren, seyt de HEERE der heyrscharen: maer ghy segt, Waer in sullen wy weder keeren?
8 Sal een mensche Godt berooven? maer ghy berooft my, ende segt, Waer in berooven wy u? [in] de tienden, ende hef-offer.
9 Met eenen vloeck zijt ghy vervloeckt, om dat ghy my berooft, selfs het gantsche volck.
10 Brengt alle de tienden in den schat-huyse, op datter spijse zy in mijn Huys, ende beproeft my nu daer in, seyt de HEERE der heyrscharen, of ick u [dan] niet opdoen en sal de vensteren des hemels, ende u segen afgieten, so datter geen [schueren] genoech wesen en sullen.
11 Ende ick sal om uwent wille den op-eter schelden, dat hy u de vrucht des lants niet en verderve: ende de wijn-stock op het velt en sal u geene misdracht voort-brengen, seyt de HEERE der heyrscharen.
12 Ende alle heydenen sullen u gelucksalich noemen: want ghylieden sult een lustich lant zijn, seyt de HEERE der heyrscharen.
13 Uwe woorden zijn tegen my te sterck geworden, seyt de HEERE: maer ghy segt, Wat hebben wy tegen u gesproken?
14 Ghy segt, Het is te vergeefs Godt te dienen: want wat nutticheyt isset, dat wy sijne wacht waer nemen? ende dat wy in’t swart gaen voor het aengesichte des HEEREN der heyrscharen?
15 Ende nu, wy achten de hoochmoedige gelucksalich: oock die godtloosheyt doen, worden gebouwt; oock versoecken sy den HEERE, ende ontkomen.
16 Alsdan spreken die den HEERE vreesen, een yeder tot sijnen naesten: De HEERE merckter doch op, ende hoort, ende daer is een gedenck-boeck voor sijn aengesichte geschreven, voor de gene die den HEERE vreesen, ende voor de gene die aen sijnen Name gedencken.
17 Ende sy sullen, seyt de HEERE der heyrscharen, te dien dage, dien ick maken sal, my een eygendom zijn: ende ick salse verschoonen, gelijck als een man sijnen sone verschoont, die hem dient.
18 Dan sult ghylieden wederom sien, [het onderscheyt] tusschen den rechtveerdigen ende den godtloosen: tusschen dien die Godt dient, ende dien die hem niet en dient.

Einde Maleachi 3