Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DAerna sprack de HEERE tot Mose, seggende: |
2 Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen; De gesette Hooch-tijden des HEEREN, dewelcke ghy-lieden uytroepen sult, sullen heylige t’ samenroepingen zijn: dese zijn mijne gesette hooch-tijden. |
3 Ses dagen salmen het werck doen, maer op den sevenden dach is de Sabbath der ruste, eene heylige t’ samen-roepinge, geen werck en sult ghy doen: het is des HEEREN Sabbath, in alle uwe wooningen. |
4 Dese zijn de gesette Hooch-tijden des HEEREN, de heylige t’ samen-roepingen: dewelcke ghy uytroepen sult op haren gesetten tijt. |
5 In de Eerste maent, op den veertienden der maent, tusschen twee avonden is des HEEREN Paeschen. |
6 Ende op den vijftienden dach der selver maent is het feest van de ongesuerde [brooden] des HEEREN: seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten. |
7 Op den eersten dach sult ghy eene heylige t’ samen-roepinge hebben: geen dienstwerck en sult ghy doen: |
8 Maer ghy sult seven dagen vyeroffer den HEERE offeren: op den sevenden dach sal eene heylige t’ samen-roepinge wesen, geen dienstwerck en sult ghy doen. |
9 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
10 Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: Als ghy in het lant sult gekomen zijn, het welcke ick u geven sal, ende ghy sijnen oogst sult in-oogsten, dan sult ghy een garve vande eerstelingen uwes oogsts tot den Priesters brengen. |
11 Ende hy sal die garve voor het aengesicht des HEEREN bewegen, op dattet voor u aengenaem zy: des anderen daechs na den Sabbath sal de Priester die bewegen. |
12 Ghy sult oock op den dach als ghy die garve bewegen sult, bereyden een volkomen Lam, dat een-jarich is, ten brand-offer den HEERE; |
13 Ende sijn spijs-offer twee tienden meel-bloeme met olie gemengt ten vyeroffer, den HEERE ten lieflicken reucke: ende sijn dranck-offer van wijn, het vierde deel van een Hin. |
14 Ende ghy en sult geen broot, nochte geroost koorn, nochte groene aren eten, tot op dien selven dach, dat ghy de offerhande uwes Godts sult gebracht hebben: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen. |
15 Daerna sult ghy u tellen van ’s anderen daechs na den Sabbath, vanden dach dat ghy de garve des beweechoffers sult gebracht hebben: het sullen seven volkomene Sabbathen zijn. |
16 Tot ’s anderen daechs na den sevenden Sabbath sult ghy vijftich dagen tellen: dan sult ghy een nieuw spijs-offer den HEERE offeren. |
17 Ghylieden sult uyt uwe wooningen twee beweech-brooden brengen, sy sullen van twee tienden meel-bloeme zijn, gedeessemt sullense gebacken worden: het zijn de eerstelingen den HEERE. |
18 Ghy sult oock met het broot seven volkomene een-jarige lammeren, ende eenen varre, het jonck eenes runts, ende twee rammen offeren: sy sullen den HEERE een brand-offer zijn, met haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren, een vyeroffer, [ten] lieflicken reucke den HEERE. |
19 Oock sult ghy eenen geytenbock ten sond-offer, ende twee een-jarige lammeren ten danck-offer bereyden. |
20 Dan sal de Priester de selve met het broot der eerstelingen [ten] beweech-offer, voor het aengesicht des HEEREN, met de twee lammeren bewegen: sy sullen den HEERE een heylich dinck zijn, voor den Priester. |
21 Ende ghy sult op dien selven dach uytroepen, [dat] ghy eene heylige t’ samenroepinge sult hebben; geen dienstwerck en sult ghy doen: het is eene eeuwige insettinge in alle uwe wooningen voor uwe geslachten. |
22 Als ghy nu den oogst uwes lants sult in-oogsten, ghy en sult in u in-oogsten den hoeck des velts niet gantschelick afmaeyen, ende de opsamelinge uwes oogsts niet opsamelen: voor den armen ende voor den vreemdelinck sult ghyse laten: Ick ben de HEERE uwe Godt. |
23 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
24 Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Inde sevende maent, op den eersten der maent, sult ghy eene ruste hebben, eene gedachtenisse des geklancks, eene heylige t’ samen-roepinge. |
25 Geen dienstwerck en sult ghy doen: maer ghy sult den HEERE vyer-offer offeren. |
26 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: |
27 Doch op den tienden deser sevender maent sal de Versoendach zijn, eene heylige t’ samen-roepinge sult ghy hebben, dan sult ghy uwe zielen verootmoedigen; ende sult den HEERE een vyer-offer offeren. |
28 Ende op dien selven dach en sult ghy geen werck doen: want het is de Versoendach, om over u versoeninge te doen voor het aengesicht des HEEREN uwes Godts. |
29 Want alle ziele, dewelcke op dien selven dach niet en sal verootmoedigt zijn geweest, die sal uytgeroeyt worden uyt hare volcken. |
30 Oock alle ziele, die eenich werck op dien selven dach gedaen sal hebben; die selve ziele sal ick uyt het midden hares volcks verderven. |
31 Ghy en sult geen werck doen: ’t is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen. |
32 Het sal u een Sabbath der ruste zijn, dan sult ghy uwe zielen verootmoedigen: op den negenden der maent in den avont, vanden avont tot den avont sult ghy uwen Sabbath rusten. |
33 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
34 Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Op den vijftienden dach deser sevender maent, sal het feest der Loof-hutten seven dagen den HEERE zijn. |
35 Op den eersten dach sal eene heylige t’samenroepinge zijn: geen dienst-werck en sult ghy doen. |
36 Seven dagen sult ghy den HEERE vyer-offer offeren: op den achtsten dach sult ghy eene heylige t’ samen-roepinge hebben, ende sult den HEERE vyeroffer offeren, het is een Verbots-dach, ghy en sult geen dienst-werck doen. |
37 Dit zijn de gesette Hoochtijden des HEEREN, dewelcke ghy sult uytroepen, [tot] heylige t’ samen-roepingen: om den HEERE Vyer-offer, Brand-offer, ende Spijs-offer, Slacht-offer, ende Dranck-offeren, elck dagelicx op sijnen dach te offeren. |
38 Behalven de Sabbathen des HEEREN, ende behalven uwe gaven, ende behalven alle uwe geloften, ende behalven alle uwe vrywillige offeren, dewelcke ghy den HEERE geven sult. |
39 Doch op den vijftienden dach der sevender maent, als ghy het inkomen des lants sult ingegadert hebben, sult ghy des HEEREN feest seven dagen vieren: op den eersten dach salder ruste zijn, ende op den achtsten dach salder ruste zijn. |
40 Ende op den eersten dach sult ghy u nemen tacken van schoon geboomte, palmtacken, ende meyen van dichte boomen, met beeckwilgen: ende sult voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts seven dagen vrolick zijn. |
41 Ende ghy sult dat feest den HEERE seven dagen inden jare vyeren: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten; inde sevende maent sult ghy dat vyeren. |
42 Seven dagen sult ghy inde loof-hutten woonen: alle inboorlingen in Israël sullen in loof-hutten woonen: |
43 Op dat uwe geslachten weten, dat ick de kinderen Israëls in loof-hutten hebbe doen woonen, als ick haer uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe: Ick ben de HEERE uwe Godt. |
44 Alsoo heeft Mose, de gesette Hoochtijden des HEEREN tot de kinderen Israëls uytgesproken. |