Statenvertaling.nl

sample header image

Leviticus 17 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Leviticus 17

1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Spreeckt tot Aaron, ende tot sijne sonen, ende tot alle de kinderen Israëls, ende segt tot hen; Dit is het woort, ’twelck de HEERE geboden heeft, seggende:
3 Een yeder van het huys Israëls, die eenen os, ofte lam, ofte geyte in het leger slachten sal; ofte die[se] slachten sal buyten het leger:
4 Ende de selve aen de deure van de Tente der t’ samen-komste niet brengen en sal, om een offerhande den HEERE voor den Tabernakel des HEEREN te offeren: het bloet sal dien selven man toegerekent worden, hy heeft bloet vergoten; daerom sal de selve man uyt het midden sijnes volcks uytgeroeyt worden:
5 Op dat, wanneer de kinderen Israëls hare slacht-offeren brengen, welcke sy op het velt slachten, datse die den HEERE toebrengen, aen de deure der Tente der t’ samenkomste tot den Priester: ende de selve tot danckofferen den HEERE slachten.
6 Ende de Priester sal het bloet op den altaer des HEEREN, aen de deure van de Tente der t’ samen-komste sprengen: ende hy sal het vet aensteken, tot eene lieflicke reucke den HEERE.
7 Ende sy en sullen oock niet meer hare slacht-offeren den Duyvelen, de welcke sy nahoereren, offeren: Dat sal hen eene eeuwige insettinge zijn voor hare geslachten.
8 Segt dan tot hen, Een yeder vanden huyse Israëls, ende vande vreemdelingen, die in ’t midden van hen als vreemdelingen verkeeren: die een brand-offer, ofte slachtoffer sal offeren,
9 Ende dat tot de deure van de Tente der t’ samen-komste niet en sal brengen, om ’t selve den HEERE te bereyden: die selve man sal uyt sijne volcken uytgeroeyt worden.
10 Ende een yeder uyt den huyse Israëls, ende uyt de vreemdelingen, die in ’t midden van hen, als vreemdelingen verkeeren, die eenich bloet sal gegeten hebben, tegen diens ziele, die dat bloet sal gegeten hebben, sal ick mijn aengesichte setten, ende sal die uyt het midden hares volcks uytroeyen.
11 Want de ziele des vleesches is in het bloet, daerom ick het u op den altaer gegeven hebbe, om over uwe zielen versoeninge te doen: want het is het bloet, dat voor de ziele versoeninge doen sal.
12 Daerom hebbe ick den kinderen Israëls geseyt; Geene ziele van u en sal bloet eten: nochte de vreemdelinck, die als vreemdelinck in ’t midden van u verkeert, sal bloet eten.
13 Een yeder oock van de kinderen Israëls, ende van de vreemdelingen, die als vreemdelingen in ’t midden van hen verkeeren, die een wildt gedierte, ofte gevogelte, dat gegeten wort, in de jacht gevangen sal hebben; die sal des selven bloet vergieten, ende sal dat met stof bedecken.
14 Want het is de ziele van alle vleesch; sijn bloet is voor sijne ziele: Daerom hebb’ ick den kinderen Israëls geseyt, Ghy en sult geenes vleesches bloet eten: want de ziele van alle vleesch, dat is sijn bloet, so wie dat eet, sal uytgeroeyt worden.
15 Ende alle ziele onder den inboorlingen, ofte onder den vreemdelingen, die een doodt aes, of het verscheurde sal gegeten hebben: die sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont, daerna sal hy reyn zijn.
16 Maer indien hy [ die] niet en wascht, ende sijn vleesch niet en baedt: so sal hy sijne ongerechticheyt dragen.

Einde Leviticus 17