Hosea 3 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Hosea 3
1 ENde de HEERE seyde tot my, Gaet wederom henen, bemint eene vrouwe, die bemint zijnde van [haren] vrient, nochtans overspel doet: gelijck de HEERE de kinderen Israëls bemint, maer sy sien om nae andere goden, ende beminnen de vlesschen der druyven. |
2 Ende ick kochtse my voor vijftien silverlingen; ende eenen homer gersten, ende eenen halven-homer gersten. |
3 Ende ick seyde tot haer; Ghy sult vele dagen nae my blijven sitten, (ghy en sult niet hoereren, noch eenen [anderen] manne geworden): ende ick oock nae u. |
4 Want de kinderen Israëls sullen vele dagen blijven sitten, sonder Coninck, ende sonder Vorst, ende sonder offer, ende sonder opgericht beelt, ende sonder Ephod, ende Teraphim. |
5 Daerna sullen sich de kinderen Israëls bekeeren, ende soecken den HEERE haren Godt, ende David haren Coninck: ende sy sullen vreesende komen tot den Heere, ende tot sijne goetheyt, in ’t laetste der dagen. |
Einde Hosea 3