Jeremia 47 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Jeremia 47
1 HEt woort des HEEREN, dat tot den Propheet Ieremia geschiedde, tegen de Philistijnen: eer dan Pharao Gaza sloech. |
2 Soo seyt de HEERE; Siet, wateren komen op van’t Noorden, ende sullen worden tot eene overloopende beke, ende overloopen het lant ende de volheyt van dien, de stadt ende die daer in woonen: ende de menschen sullen schreeuwen, ende alle de inwoonders des lants sullen huylen; |
3 Van wegen het geluyt van ’t geklater der hoeven sijner stercke [peerden], van wegen het geraes sijner wagenen, [ende] het bolderen sijner raderen: De vaders en sien niet om nae de kinderen, van wegen de slappicheyt der handen: |
4 Van wegen den dach, dieder komt om alle Philistijnen te verstooren, om Tyrus ende Zidon allen overgeblevenen helper af te snijden: want de HEERE sal de Philistijnen, het overblijfsel des Eylants van Caphtor, verstooren. |
5 Kaelheyt is op Gaza gekomen; Askelon is uytgeroeyt, [met] het overblijfsel hares dals: hoe lange sult ghy u selven insnijdingen maken? |
6 ô Wee, ghy sweert des HEEREN, hoe lange en sult ghy niet stille houden? vaert in uwe scheyde, rustet ende weest stille. |
7 Hoe soudt ghy stille houden? De HEERE heeft doch den [sweerde] bevel gegeven: tegen Askelon, ende tegen de Zee-haven, aldaer heeft hy ’t bestelt. |
Einde Jeremia 47