Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 36 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 36

1 HEt gebeurde oock in den vierden jare Iojakims, des soons Iosia, des Conincks van Iuda, [dat] dit woort tot Ieremia geschiedde van den HEERE, seggende:
2 Neemt u eene rolle des boecks, ende schrijft daer op alle de woorden, die ick tot u gesproken hebbe, over Israël, ende over Iuda, ende over alle de volcken: van den dach aen [dat] ick tot u gesproken hebbe, van de dagen Iosia aen, tot op desen dach.
3 Misschien sullen die van den huyse Iuda hooren al het quaet, dat ick hen gedencke te doen: op dat sy haer bekeeren, een yegelick van sijnen boosen wech, ende ick hare ongerechticheyt ende hare sonde vergeve.
4 Doe riep Ieremia Baruch den sone van Nerija: ende Baruch schreef uyt den mont van Ieremia alle woorden des HEEREN, die hy tot hem gesproken hadde, op eene rolle des boecks.
5 Ende Ieremia geboodt Baruch, seggende: Ick ben opgehouden, ick en sal in des HEEREN huys niet konnen gaen.
6 So gaet ghy henen, ende leest in de rolle, [in] de welcke ghy uyt mijnen monde geschreven hebt, de woorden des HEEREN, voor de ooren des volcks, in des HEEREN huys, op den vastendach: ende ghy sultse oock lesen voor de ooren des gantschen Iuda, die uyt hare steden komen.
7 Misschien sal haerlieder smeeckinge voor des HEEREN aengesichte nedervallen, ende sy sullen haer bekeeren, een yegelick van sijnen boosen wech: want groot is de toorn, ende de grimmicheyt, die de HEERE tegen dit volck heeft uytgesproken.
8 Ende Baruch, de sone van Nerija, dede nae alles dat hem de Propheet Ieremia geboden hadde: lesende in dat boeck de woorden des HEEREN, [in] het huys de HEEREN.
9 Want het geschiedde in den vijfden jare Iojakims, des soons Iosia, des Conincks van Iuda, in de negende maent, [dat] sy een vasten voor des HEEREN aengesichte, uytriepen, allen volcke te Ierusalem: mitsgaders allen volcke, die uyt de steden van Iuda te Ierusalem quamen.
10 So las Baruch in dat boeck de woorden van Ieremia [in] des HEEREN huys; in de kamer Gemaria, des soons Saphans, des Schrijvers, in den bovensten voorhof, [aen] de deure der nieuwe poorte van ’t huys des HEEREN, voor de ooren des gantschen volcx.
11 Als nu Michaja, de sone Gemaria des soons Saphans, alle de woorden des HEEREN uyt dat boeck gehoort hadde;
12 So ginck hy af ten huyse des Conincks in de Camer des Schrijvers; ende siet, aldaer saten alle de Vorsten: Elisama de Schrijver, ende Delaja de sone van Semaja, ende Elnathan de sone Achbors, ende Gemaria de sone Saphans, ende Zedekia de sone van Hananja, ende alle de Vorsten.
13 Ende Michaja maeckte hen bekent alle de woorden, die hy gehoort hadde: als Baruch uyt dat boeck las voor de ooren des volcks.
14 Doe sonden alle de Vorsten Iehudi, den sone Nethanja, des soons Selemia, des soons Cuschi, tot Baruch, om te seggen; De rolle, daer in ghy voor de ooren des volcx gelesen hebt, neemt die in uwe hant, ende komt: Also nam Baruch, de sone van Nerija, de rolle in sijne hant, ende quam tot hen.
15 Ende sy seyden tot hem; Sitt doch neder, ende leestse voor onse ooren: ende Baruch las voor hare ooren.
16 Ende het geschiedde, als sy alle de woorden hoorden, [dat] sy verschrickten, d’een tegen den anderen: ende sy seyden tot Baruch; Voor seker sullen wy alle dese woorden den Coninck bekent maken.
17 Ende sy vraechden Baruch, seggende: Verklaert ons doch, hoe hebt ghy alle dese woorden uyt sijnen monde geschreven?
18 Ende Baruch seyde tot hen; Uyt sijnen monde las hy tot my alle dese woorden, ende ick schreefse met inckt in dit boeck.
19 Doe seyden de Vorsten tot Baruch; Gaet henen, verbergt u, ghy ende Ieremia: ende niemant en wete, waer ghylieden zijt.
20 Sy dan gingen in tot den Coninck in den voorhof; maer de rolle leydense wech in de Camer Elisama des Schrijvers: ende sy verklaerden alle die woorden voor de ooren des Conincks.
21 Doe sondt de Coninck Iehudi om de rolle te halen; ende hy haeldese uyt de kamer Elisama des Schrijvers: ende Iehudi lasse voor de ooren des Conincks, ende voor de ooren aller der Vorsten, die omtrent den Coninck stonden.
22 (De Coninck nu satt [in]den winterhuyse, in de negende maent: ende daer was [een vyer] voor sijn aengesichte op den heert aengesteken.)
23 Ende ’t geschiedde, als Iehudi drie stucken, ofte vier gelesen hadde, versneedt hyse met een schrijfmes, ende wierpse in’t vyer, dat op den heert was: tot dat de gantsche rolle verteert was in’t vyer, dat op den heert was.
24 Ende sy en verschrickten niet, noch en scheurden hare kleederen niet, de Coninck, noch alle sijne knechten, die alle dese woorden gehoort hadden.
25 Hoewel oock Elnathan, ende Delaja, ende Gemaria by den Coninck daer voor spraken, dat hy de rolle niet en soude verbranden: doch hy en hoorde niet nae hen.
26 Daer toe geboodt de Coninck Ierahmeël den sone Hammelechs, ende Zeraja den sone Azriëls, ende Selemia den sone Abdeëls, om den Schrijver Baruch, ende den Propheet Ieremia te vangen: Maer de HEERE hadse verborgen.
27 Doe geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia: na dat de Coninck de rolle ende de woorden, die Baruch geschreven hadde uyt den mont van Ieremia, verbrandt hadde, seggende:
28 Neemt u weder eene andere rolle: ende schrijft daer op alle de eerste woorden, die geweest zijn op de eerste rolle, die Iojakim, de Coninck van Iuda, verbrandt heeft.
29 Ende tot Iojakim, den Coninck van Iuda, sult ghy seggen; Soo seyt de HEERE: Ghy hebt dese rolle verbrandt, seggende; Waerom hebt ghy daerop geschreven, seggende; De Coninck van Babel sal sekerlick komen, ende dit lant verderven, ende maken dat mensch ende beest daerin ophouden?
30 Daerom seyt de HEERE alsoo, van Iojakim, den Coninck van Iuda; Hy en sal geenen hebben, die op Davids throon sitte: ende sijn doot lichaem sal wechgeworpen zijn, des daechs in de hitte, ende des nachts in de vorst.
31 Ende ick sal over hem, ende over sijn zaet, ende over sijne knechten, haerlieder ongerechticheyt besoecken: ende ick sal over hen, ende over de inwoonders van Ierusalem, ende over de mannen van Iuda, al het quaet brengen, dat ick tot hen gesproken hebbe, maer sy en hebben niet gehoort.
32 Ieremia dan nam eene andere rolle, ende gafse aen de Schrijver Baruch, den sone van Nerija; die schreef daerop uyt den mont van Ieremia, alle de woorden des boecks, dat Iojakim, de Coninck van Iuda, met vyer verbrandt hadde: ende tot de selve werden noch vele diergelijcke woorden toegedaen.

Einde Jeremia 36