Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 66 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 66

1 ALsoo seyt de HEERE, De hemel is mijn throon, ende de aerde is de voetbanck mijner voeten: waer soude dat huys zijn, dat ghy-lieden my soudet bouwen? ende waer is de plaetse mijner ruste?
2 Want mijne hant heeft alle dese dingen gemaeckt, ende alle dese dingen zijn geweest, spreeckt de HEERE: maer op desen sal ick sien, op den armen ende verslagenen van geeste, ende die voor mijn woort beeft.
3 Wie eenen osse slacht, slaet eenen man: wie een lam offert, breeckt eenen hont den hals: wie spijs-offer offert, is [als die] swijnen-bloet [offert]: wie wieroock brandt ten gedenck-offer, is [als] die eenen Afgodt segent: Dese verkiesen oock hare wegen, ende hare ziele heeft lust aen hare verfoeyselen.
4 Ick sal oock verkiesen [den loon] harer handelingen, ende hare vreesen sal ick over haer doen komen, om dat ick hebbe geroepen, ende niemant en antwoordde; ick gesproken hebbe, ende sy niet en hoorden; maer deden dat quaet is in mijne oogen, ende vercoren ’tgene daer toe ick geenen lust en haddde.
5 Hoort des HEEREN woort, ghy die voor sijn woort beeft: uwe broeders, die u haten, die u verre afsonderen, om mijnes naems wille, seggen, Dat de HEERE heerlick worde: doch hy sal verschijnen tot u lieder vreucht, sy daerentegen sullen beschaemt worden.
6 Daer sal een stemme eenes grooten rumoers uyt der stadt zijn, een stemme uyt den Tempel, de stemme des HEEREN, die sijnen vyanden de verdienste vergeldt.
7 Eer sy barens noot hadde heeft sy gebaert, eer haer smerte over quam, so is sy van een knechtken verlost.
8 Wie heeft [oyt] sulcx gehoort? wie heeft dergelijcke gesien? soude een lant kunnen geboren worden op eenen eenigen dach? soude een volck kunnen geboren worden op eene eenige reyse? maer Zion heeft ween gekregen, ende sy heeft hare sonen gebaert.
9 Soude ick de baermoeder opbreken, ende niet genereren? seyt de HEERE: soude ick, die generere, voortaen toesluyten? seyt uwe Godt.
10 Verblijdt u met Ierusalem, ende verheucht u over haer, alle hare lief-hebbers: weest vrolick over haer met vreucht, ghy alle die over haer zijt treurich geweest.
11 Op dat ghy moget suygen, ende versadicht worden van de borsten haerder vertroostingen: op dat ghy moget uytsuygen, ende u verlusten met den glants haerder heerlicheyt.
12 Want alsoo seyt de HEERE, Siet, ick sal den vrede over haer uytstrecken, als een riviere, ende de heerlickheyt der heydenen, als een overloopende beke: dan sult ghylieden suygen, ghy sult op de zijden gedragen worden, ende op de knyen seer vriendelick getroetelt worden.
13 Als een dien sijne moeder troostet, alsoo sal ick u troosten: ja ghy sult te Ierusalem getroost worden.
14 Ende ghy sult [het] sien, ende u herte sal vrolick zijn, ende uwe beenderen sullen groenen, als het teedere gras: dan sal de hant des HEEREN bekent worden aen sijne knechten, ende hy sal sijnen vyanden gram worden.
15 Want siet, de HEERE sal met vyer comen, ende sijne wagenen als een wervel-wint: om met grimmicheyt sijnen toorn hier toe te wenden, ende sijne scheldinge met vyer-vlammen.
16 Want met vyer, ende met sijn sweert sal de HEERE in’t recht treden, met alle vleesch: ende de verslagene des HEEREN sullen vermenichvuldicht zijn.
17 Die haer selven heyligen, ende haer selven reynigen in de hoven, achter een in ’t midden [der selver]: die swijnen vleesch eten, ende verfoeysel, ende muysen: te samen sullen sy verteert worden, spreeckt de HEERE.
18 Hare wercken, ende hare gedachten! het komt dat ick vergaderen sal alle heydenen ende tongen; ende sy sullen comen, ende sy sullen mijne heerlickheyt sien.
19 Ende ick sal een teecken aen haer setten, ende uyt hen die’t ontcomen sullen zijn, sal ick senden tot de heydenen, [nae] Tharsis, Pul, ende Lud, de bogenschutters, [nae] Tubal ende Iavan, tot de verre gelegene Eylanden, die mijn geruchte niet gehoort, noch mijne heerlickheyt niet gesien en hebben: ende sy sullen mijne heerlickheyt onder de heydenen verkondigen.
20 Ende sy sullen alle uwe broeders uyt alle heydenen, den HEERE [ten] spijs-offer brengen, op peerden, ende op wagenen, ende op ros-baren, ende op muylen, ende op snelle loopers, nae mijnen heyligen berch toe, [nae] Ierusalem, seyt de HEERE, gelijck als de kinderen Israëls het spijs-offer in een reyn vat brengen ten huyse des HEEREN.
21 Ende oock sal ick uyt de selve eenige tot Priesters, [ende] tot Leviten nemen, seyt de HEERE.
22 Want gelijck als dien nieuwen hemel, ende die nieuwe aerde, die ick maken sal, voor mijn aengesichte sullen staen, spreeckt de HEERE, alsoo sal [oock] u lieder zaet, ende u lieder name staen.
23 Ende ’t sal geschieden, dat van de eene nieuwe mane tot de andere, ende van den eenen Sabbath tot den anderen, alle vleesch komen sal om aen te bidden voor mijn aengesichte, seyt de HEERE.
24 Ende sy sullen henen uytgaen, ende sy sullen de doode lichamen der lieden sien, die tegen my overtreden hebben, want haren worm en sal niet sterven, ende haer vyer en sal niet uytgebluscht worden, ende sy sullen allen vleesche een afgrijsinge wesen.

Einde Jesaja 66