Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 7

1 MIjn soon, bewaert mijne redenen; ende legt mijne geboden by u wech.
2 Bewaert mijne geboden, ende leeft; ende mijne wet, als den appel uwer oogen.
3 Bindtse aen uwe vingeren: schrijftse op de tafel uwes herten.
4 Segt tot de wijsheyt, Ghy zijt mijne suster; ende heet het verstant uwen bloet-vrient.
5 Op datse u bewaren voor de vreemde vrouwe; voor de onbekende, [die] met hare redenen vleyt.
6 Want door de venster van mijn huys, door mijne tralie keeck ick uyt,
7 Ende ick sach onder de slechte, ick merckte onder de jonge gesellen eenen verstandeloosen jongelinck,
8 Voor-by gaende op de strate, neffens haren hoeck, ende hy tradt op den wech van haer huys,
9 In de schemeringe, in den avont des daechs, in den swarten nacht, ende de donckerheyt:
10 Ende siet, eene vrouwe ontmoetede hem in hoeren- verciersel, ende met het herte op hare hoede;
11 Dese was woelachtich, ende wederstrevich: hare voeten en bleven in haer huys niet,
12 Nu buyten, dan op de straten zijnde, ende by alle hoecken loerende.
13 Ende sy greep hem aen, ende kuste hem: sy sterckte haer aengesichte, ende seyde tot hem:
14 Danck-offeren zijn by my: ick hebbe heden mijne geloften betaelt.
15 Daerom ben ick uytgegaen u te gemoete, om u aengesichte neerstelick te soecken, ende ick hebbe u gevonden.
16 Ick hebbe mijne bed-stede met tapijt-cieraet toe-gemaeckt met uytgehouwene wercken, met fijn linnen van Egypten.
17 Ick hebbe mijn leger met mirrhe, aloë, ende caneel wel-rieckende gemaeckt,
18 Komt, laet ons droncken worden van minnen tot den morgen toe: laet ons ons vrolick maken in groote liefde.
19 Want de man en is niet in sijn huys: hy is eenen verren wech getogen.
20 Hy heeft eenen bundel gelts in sijne hant genomen: ten bestemden dage sal hy nae sijn huys komen.
21 Sy beweechde hem door de veelheyt van haer onderricht: sy dreef hem aen door de vleyinge harer lippen.
22 Hy ginck haer stracx achter na, gelijck een os ter slachtinge gaet; ende gelijck een dwaes tot de tuchtinge der boeyen:
23 Tot dat hem de pijl sijne lever doorsneedt; gelijck een vogel sich haestet nae den strick, ende niet en weet dat de selve tegen sijn leven is.
24 Nu dan, kinderen, hooret nae my: ende luystert nae de redenen mijnes monts.
25 En laet u herte tot hare wegen niet wijcken: en dwaelt niet op hare paden.
26 Want sy heeft vele gewondde nedergevelt, ende alle hare gedoodde zijn machtich vele.
27 Haer huys zijn wegen des grafs, dalende nae de binnen-kameren des doots.

Einde Spreuken 7