Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 5

1 MIjn soon, merckt op mijne wijsheyt: neygt uwe oore tot mijn verstant:
2 Op dat ghy alle bedachtsaemheyt behoudt: ende uwe lippen wetenschap bewaren.
3 Want de lippen der vreemder [vrouwe] druppen honich-seem: ende haer gehemelte is gladder dan olye.
4 Maer ’t laetste van haer is bitter als alssen; scherp als een twee-snijdende sweert:
5 Hare voeten dalen nae de doot: hare treden houden de helle vast.
6 Op dat ghy het padt des levens niet en soudt wegen, zijn hare gangen ongestadich, [dat] ghy het niet en merckt.
7 Nu dan, ghy kinderen, hooret nae my: ende en wijcket niet van de redenen mijnes monts.
8 Maeckt uwen wech verre van haer: ende en naedert niet tot de deure van haer huys;
9 Op dat ghy anderen uwe eere niet en geeft; ende uwe jaren den wreeden.
10 Op dat de vreemde sich niet en versadigen van u vermogen; ende al uwen smertelicken arbeyt niet en [kome] in het huys des onbekenden.
11 Ende ghy in u laetste brullet, als u vleesch, ende u lijf verteert is:
12 Ende segget, Hoe hebbe ick de tucht gehaet? ende mijn herte de bestraffinge versmaedt?
13 Ende en hebbe niet gehoort nae de stemme mijner onderwijsers; noch mijne oore geneycht tot mijne leeraers?
14 Ick ben by nae in alle quaet geweest, in’t midden der Gemeynte, ende der vergaderinge.
15 Drinckt water uyt uwen back, ende vloeden uyt het midden van uwen born-put.
16 Laet uwe fonteynen haer buyten verspreyden, [ende] de water-beken op de straten.
17 Laetse uwe alleene zijn, ende geener vreemden met u.
18 Uwe sprinck-ader zy gesegent; ende verblijdt u van wegen de huysvrouwe uwer jeucht;
19 Eene seer lieflicke hinde, ende aengenaem steen-geytken: laet u hare borsten t’allen tijden droncken maken; doolt steets in hare liefde.
20 Ende waerom soudt ghy, mijn soon, in eene vreemde dolen, ende den schoot der onbekende omvangen.
21 Want eens yegelicks wegen zijn voor de oogen des HEEREN; ende hy weecht alle sijne gangen.
22 Den godtloosen sullen sijne ongerechticheden vangen; ende met de banden sijner sonde sal hy vast gehouden worden.
23 Hy sal sterven, om dat hy sonder tucht geweest is; ende in de grootheyt sijner dwaesheyt sal hy verdwalen.

Einde Spreuken 5