Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 MIjn soon, merckt op mijne wijsheyt: neygt uwe oore tot mijn verstant: |
2 Op dat ghy alle bedachtsaemheyt behoudt: ende uwe lippen wetenschap bewaren. |
3 Want de lippen der vreemder [vrouwe] druppen honich-seem: ende haer gehemelte is gladder dan olye. |
4 Maer ’t laetste van haer is bitter als alssen; scherp als een twee-snijdende sweert: |
5 Hare voeten dalen nae de doot: hare treden houden de helle vast. |
6 Op dat ghy het padt des levens niet en soudt wegen, zijn hare gangen ongestadich, [dat] ghy het niet en merckt. |
7 Nu dan, ghy kinderen, hooret nae my: ende en wijcket niet van de redenen mijnes monts. |
8 Maeckt uwen wech verre van haer: ende en naedert niet tot de deure van haer huys; |
9 Op dat ghy anderen uwe eere niet en geeft; ende uwe jaren den wreeden. |
10 Op dat de vreemde sich niet en versadigen van u vermogen; ende al uwen smertelicken arbeyt niet en [kome] in het huys des onbekenden. |
11 Ende ghy in u laetste brullet, als u vleesch, ende u lijf verteert is: |
12 Ende segget, Hoe hebbe ick de tucht gehaet? ende mijn herte de bestraffinge versmaedt? |
13 Ende en hebbe niet gehoort nae de stemme mijner onderwijsers; noch mijne oore geneycht tot mijne leeraers? |
14 Ick ben by nae in alle quaet geweest, in’t midden der Gemeynte, ende der vergaderinge. |
15 Drinckt water uyt uwen back, ende vloeden uyt het midden van uwen born-put. |
16 Laet uwe fonteynen haer buyten verspreyden, [ende] de water-beken op de straten. |
17 Laetse uwe alleene zijn, ende geener vreemden met u. |
18 Uwe sprinck-ader zy gesegent; ende verblijdt u van wegen de huysvrouwe uwer jeucht; |
19 Eene seer lieflicke hinde, ende aengenaem steen-geytken: laet u hare borsten t’allen tijden droncken maken; doolt steets in hare liefde. |
20 Ende waerom soudt ghy, mijn soon, in eene vreemde dolen, ende den schoot der onbekende omvangen. |
21 Want eens yegelicks wegen zijn voor de oogen des HEEREN; ende hy weecht alle sijne gangen. |
22 Den godtloosen sullen sijne ongerechticheden vangen; ende met de banden sijner sonde sal hy vast gehouden worden. |
23 Hy sal sterven, om dat hy sonder tucht geweest is; ende in de grootheyt sijner dwaesheyt sal hy verdwalen. |