Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 29 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 29

1 EEn man, die dickwils bestraft zijnde, den necke verhardt, sal schielick verbroken worden, so datter geen genesen aen en zy.
2 Als de rechtveerdige groot worden, verblijdt sich het volck: maer als de godtloose heerscht, sucht het volck.
3 Een man, die de wijsheyt bemint, verblijdt sijnen vader: maer die een metgeselle der hoeren is, brengt het goet om.
4 Een Coninck houdt het lant staende, door ’t recht: maer een die tot geschencken genegen is, verstoort het selve.
5 Een man, die sijnen naesten vleyt, spreydt een net uyt voor desselven gangen.
6 In de overtredinge eens boosen mans is een strick: maer de rechtveerdige juycht, ende is blijde.
7 De rechtveerdige neemt kennisse van de recht-sake der armen: [maer] de godtloose en begrijpt de wetenschap niet.
8 Spot-drijvende lieden blasen een stadt aen [brant]: maer de wijse keeren den toorn af.
9 Een wijs man met een dwaes man in rechte sich begeven hebbende, ’t zy dat hy beroert is, ofte lacht, so en isser doch geene ruste.
10 Bloetgierige lieden haten den vroomen: maer de oprechte soecken sijne ziele.
11 Een sot laet sijnen gantschen geest uyt: maer de wijse wederhoudt dien achterwaerts.
12 Een Heerscher, die op leugentale acht geeft, alle sijne dienaers zijn godtloos.
13 De arme, ende de bedrieger, ontmoeten malcanderen: de HEERE verlicht harer beyder oogen.
14 Een Coninck, die de arme in trouwe recht doet, diens throon sal in eeuwicheyt bevesticht worden.
15 De roede, ende de bestraffinge geeft wijsheyt: maer een kint dat [sich selven] gelaten is, beschaemt sijne moeder.
16 Als de godtloose vele worden, wort de overtredinge veel: maer de rechtveerdige sullen haren val aensien.
17 Tuchticht uwen sone, ende hy sal u gerustheyt aendoen: ende hy sal uwe ziele vermakelickheden geven.
18 Alsser geen prophetye en is, wort het volck ontbloot: maer wel gelucksalich is hy, die de wet bewaert.
19 Een knecht en sal door de woorden niet getuchticht worden: hoe wel hy [u] verstaet, nochtans en sal hy niet antwoorden.
20 Hebt ghy eenen man gesien, die haestich in sijne woorden is? van eenen sot is meer verwachtinge dan van hem.
21 Als men sijnen knecht van joncks op weeldich houdt; hy sal in sijn laetste een sone willen zijn.
22 Een toornich man verweckt gekijf: ende de grammoedige is veelvoudich in overtredinge.
23 De hoochmoet des menschen sal hem vernederen: maer de nederige van geeste sal de eere vast houden.
24 Die met eenen dief deelt, haet sijne ziele; hy hoort eenen vloeck, ende hy en geeft het niet te kennen.
25 De tsitteringe des menschen legt eenen strick: maer die op den HEERE vertrouwt, sal in een hooch vertreck gestelt worden.
26 Vele soecken het aengesichte des Heerschers: maer eens yeders recht is vanden HEERE.
27 Een ongerechtich man is den rechtveerdigen een grouwel: maer die recht is van wege, is den godtloosen een grouwel.

Einde Spreuken 29