Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 21 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 21

1 DEs Conincx herte is inde hant des HEEREN, [als] waterbeken; hy neycht het tot al dat hy wil.
2 Alle wech des menschen is recht in sijne oogen: maer de HEERE weecht de herten.
3 Gerechticheyt, ende recht te doen, is by den HEERE uytgelesener dan offer.
4 Hoocheyt der oogen, ende trotsicheyt des herten, [ende] de ploeginge der godtloosen, zijn sonde.
5 De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maers eens yeders die haestich is, alleen tot gebreck.
6 Te arbeyden om schatten met een valsche tonge, is eene voort-gedrevene ydelheyt der gener, die den doot soecken.
7 De verwoestinge der godtloosen salse doorsnijden; om datse weygeren recht te doen.
8 De wech des menschen is gantsch verkeert, ende vreemt: maer het werck des suyveren, is recht.
9 ’T is beter te woonen op eenen hoeck des dacks, dan met eene kijfachtige huysvrouwe, ende dat [in] een huys van geselschap.
10 De ziele des godtloosen begeert het quaet: sijn naesten en krijcht geene genade in sijnen oogen.
11 Als men den spotter straft, wort de slechte wijs: ende als men den wijsen onderricht, neemt hy wetenschap aen.
12 De rechtveerdige lett verstandelick op des godtloosen huys; als [Godt] de godtloose in’t quade stort.
13 Die sijn oore stopt voor het geschrey des armen; die sal oock roepen, ende niet verhoort worden.
14 Eene gifte in’t verborgen houdt den toorn onder: ende een geschenck inden schoot, de stercke grimmicheyt.
15 ’T is den rechtveerdigen eene blijtschap, recht te doen: maer voor den werckers der ongerechticheyt is het verschrickinge.
16 Een mensche die vanden wech des verstants afdwaelt; sal in de gemeynte der dooden rusten.
17 Die blijtschap lief heeft, die sal gebreck lijden: die wijn, ende olye lief heeft, en sal niet rijck worden.
18 De godtloose is een rantsoen voor de rechtveerdige; ende de trouwloose voor de oprechte.
19 ’T is beter te woonen in een woest lant; dan by een kijfachtige, ende toornige huysvrouwe.
20 In des wijsen wooninge is een gewenschte schat, ende olye: maer een sot mensche verslindt sulcks.
21 Die rechtveerdicheyt, ende weldadicheyt najaecht, sal ’t leven, rechtveerdicheyt, ende eere vinden.
22 De wijse beclimt der geweldigen stadt; ende werpt de sterckte hares vertrouwens neder.
23 Die sijnen mont, ende sijne tonge bewaert, bewaert sijne ziele van benautheden.
24 Die een hooveerdich poccher is, sijnen naem is spotter; hy gaet met hooveerdige verbolgentheyt te wercke.
25 De begeerte des luyaerts sal hem dooden: want sijne handen weygeren te wercken.
26 Den gantschen dach begeert hy begeerlicke dingen: maer de rechtveerdige sal geven, ende niet inhouden.
27 Het offer der godtloosen is een grouwel: hoe veel te meer als sy’t met een schendelick voornemen brengen?
28 Een leugenachtig getuyge sal vergaen: ende een man die hoort, sal spreken tot overwinninge.
29 Een godtloos man sterckt sich in sijn aengesichte: maer de oprechte, die maeckt sijnen wech vast.
30 Daer en is geene wijsheyt, nochte daer en is geen verstant, nochte daer en is geen raet tegen den HEERE.
31 Het peert wort bereydt tegen den dach des strijts: maer de overwinninge is des HEEREN.

Einde Spreuken 21