Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 11

1 EEne bedriechlicke weech-schale is den HEERE een grouwel: maer een volcomen weech-steen is sijn welgevallen.
2 Als de hooveerdicheyt komt, sal de schande oock komen: maer met de ootmoedige is wijsheyt.
3 De oprechticheyt der oprechten leydet haer: maer de verkeertheyt der trouwloosen verstoort haer.
4 Goet en doet geen nut ten dage der verbolgentheyt: maer de gerechticheyt reddet van den doot.
5 De gerechticheyt des oprechten maeckt sijnen wech recht: maer de godtloose valt door sijne godtloosheyt.
6 De gerechticheyt der vroomen salse redden: maer de trouwloose worden gevangen in [hare] verkeertheyt.
7 Als de godtloose mensche sterft, vergaet sijne verwachtinge: selfs is de aldersterckste hope vergaen.
8 De rechtveerdige wort uyt benauwtheyt bevrijdt: ende de godtloose komt in sijne plaetse.
9 De huychelaer verderft sijnen naesten door den mont: maer door wetenschap worden de rechtveerdige bevrijdet.
10 Een stadt springt op van vreuchde over het welvaren der rechtveerdigen: ende als de godtloose vergaen, isser gejuych.
11 Door den segen der oprechten wort eene stadt verheven: maer door den mont der godtloosen wortse verbroken.
12 Die verstandeloos is, veracht sijnen naesten: maer een man van grooten verstande swijcht stille.
13 Die [als] een achterclapper wandelt, openbaert het heymelicke: maer die getrouw is van geest, bedeckt de sake.
14 Alsser geene wijse raetslagen en zijn, vervalt het volck: maer de behoudenisse is inde veelheyt der Raetslieden.
15 Als [yemant voor] een vreemde borge geworden is, hy sal sekerlick verbroken worden: maer wie de gene haett die [in de hant] clappen, is seker.
16 Eene aengename huysvrouwe houdt de eere vast; gelijck de geweldige den rijckdom vast houden.
17 Een goedertieren mensche doet sijne ziele wel: maer die wreet is, beroert sijn vleesch.
18 De godtloose doet een valsch werck: maer [voor] den genen die gerechticheyt zaeyt, is trouwen loon.
19 Alsoo is de gerechicheyt ten leven; gelijck die het quade najaecht, nae sijnen doot [jaecht].
20 De verkeerde van herten zijn den HEERE een grouwel: maer de oprechte van wege, zijn sijn welgevallen.
21 Hant aen hant, en sal de boose niet onschuldich zijn: maer het zaet der rechtveerdigen sal ontkomen.
22 Eene schoone vrouwe, die van reden afwijckt; is een gouden bagge in een verckens snuyte.
23 De begeerte der rechtveerdigen is alleenlick het goede: maer de verwachtinge der godtloosen is verbolgentheyt.
24 Daer is een die uytstroyt, den welcken noch meer toegedaen wort; ende een die meer inhoudt dan recht is, maer ’t is tot gebreck.
25 De segenende ziele sal vet gemaeckt worden; ende die bevochticht, sal oock self een vroege regen worden.
26 Wie coorn inhoudt, dien vloeckt het volck: maer segeninge sal zijn over het hooft des verkoopers.
27 Wie het goede vroech nasoeckt, soeckt wel-gevallicheyt: maer wie het quade natracht, dien sal’t over-komen.
28 Wie op sijnen rijckdom vertrouwt, die sal vallen: maer de rechtveerdige sullen groenen als loof.
29 Wie sijn huys beroert, sal wint erven; ende de dwaes sal een knecht zijn des genen, die wijs van herten is.
30 De vrucht des rechtveerdigen is een boom des levens: ende wie zielen vangt, is wijs.
31 Siet, den rechtveerdigen wort vergolden op der aerde: hoe veel te meer den godtloosen, ende sondaer?

Einde Spreuken 11