Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 10 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 10

1 DE spreucken Salomons. Een wijs sone verblijdt den vader; maer een sot sone is sijner moeder droefheyt.
2 Schatten der godtloosheyt en doen geen nut, maer de gerechticheyt reddet van den doot.
3 De HEERE en laet de ziele des rechtveerdigen niet hongeren; maer de have der godtloosen stoot hy wech.
4 Die met eene bedriechlicke hant werckt, wort arm: maer de hant der vlijtigen maeckt rijck.
5 Die in de somer vergadert, is een verstandich soon: [maer] die in den oogst vast slaept, is een soon die beschaemt maeckt.
6 Segeningen zijn op het hooft des rechtveerdigen: maer het gewelt bedeckt den mont der godtloosen.
7 De gedachtenisse des rechtveerdigen sal tot segeninge zijn: maer de naem der godtloosen sal verrotten.
8 Die wijs van herten is, neemt de geboden aen; maer die dwaes is van lippen, sal omgeworpen worden.
9 Wie in oprechticheyt wandelt, wandelt seker; maer die sijne wegen verkeert, sal bekent worden.
10 Die met de ooge wenckt, richt smerte aen: ende een dwaes van lippen sal omgeworpen worden.
11 De mont des rechtveerdigen is een sprinck-ader des levens: maer ’tgewelt bedeckt den mont der godtloosen.
12 Haet verweckt krackeelen: maer de liefde deckt alle overtredingen toe.
13 In de lippen des verstandigen wort wijsheyt gevonden: maer op den rugge des verstandeloosen, de roede.
14 De wijse leggen wetenschap wech: maer den monde des dwasen is de verstooringe nae by.
15 Des rijcken goet is een stadt sijner sterckte: de armoede der geringen is hare verstooringe.
16 Het werck des rechtveerdigen is ten leven; de inkomste des godtloosen is ter sonde.
17 Het padt tot het leven is des genen die de tucht bewaert: maer die de bestraffinge verlaet, doet dwalen.
18 Die den haet bedeckt, is van valsche lippen, ende die een quaet geruchte voort-brengt, die is een sot.
19 In de veelheyt der woorden en gebreeckt de overtredinge niet: maer die sijne lippen weder-houdt, is kloeck-verstandich.
20 De tonge des rechtveerdigen is uytgelesen silver: het herte der godtloosen is weynich [weert].
21 De lippen des rechtveerdigen voedender vele: maer de dwase sterven door gebreck van verstant.
22 De segen des HEEREN die maeckt rijck: ende hy en voechter geen smerte by.
23 ’T is voor den sot als spel, schendelickheyt te doen: maer voor een man van verstant, wijsheyt [te plegen].
24 De vreese des godtloosen, die sal hem overkomen: maer de begeerte der rechtveerdigen sal [Godt] geven.
25 Gelijck een wervel-wint voor by gaet, alsoo is de godtloose niet [meer]: maer de rechtveerdige is een eeuwich gront-vest.
26 Gelijck edick den tanden, ende gelijck roock den oogen is: soo is de luye den genen, die hem uytsenden.
27 De vreese des HEEREN vermeerdert de dagen: maer de jaren der godtloosen worden verkortet.
28 De hope der rechtveerdigen is blijdtschap: maer de verwachtinge der godtloosen sal vergaen.
29 De wech des HEEREN is voor de oprechten sterckte; maer voor de werckers der ongerechticheyt verstooringe.
30 De rechtveerdige en sal in eeuwicheyt niet beweecht worden: maer de godtloose en sullen de aerde niet bewoonen.
31 De mont des rechtveerdigen brengt overvloedelick wijsheyt voort: maer de tonge der verkeertheden sal uytgeroeyt worden.
32 De lippen des rechtveerdigen weten wat gevallich is: maer de mont der godtloosen enckel verkeertheyt.

Einde Spreuken 10