Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DE spreucken Salomons des soons Davids, des Conincks Israëls. |
2 Om wijsheyt, ende tucht te weten; om te verstaen redenen des verstants. |
3 Om aen te nemen onderwijs van goet verstant; gerechticheyt, ende recht, ende billickheden. |
4 Om den slechten kloecksinnicheyt te geven, den jongelinck wetenschap, ende bedachtsaemheyt. |
5 Die wijs is sal hooren, ende sal in leere toe-nemen; ende die verstandich is, sal wijsen raet bekomen: |
6 Om te verstaen eene spreucke, ende de uytlegginge; de woorden der Wijsen, ende hare raetselen. |
7 De vreese des HEEREN is het beginsel der wetenschap: de dwase verachten wijsheyt, ende tucht. |
8 Mijn soon, hoort de tucht uwes vaders, ende en verlaet de leere uwer moeder niet: |
9 Want sy sullen uwen hoofde een aengenaem toevoechsel zijn, ende ketenen aen uwen halse. |
10 Mijn soon, indien de sondaers u aenlocken, en verwillicht niet. |
11 Indien sy seggen; Gaet met ons, laet ons loeren op bloet, ons versteken tegen den onschuldigen, sonder oorsake: |
12 Laet ons haer levendich verslinden, als het graf; ja geheel ende al, gelijck die inden kuyl neder dalen: |
13 Alle kostelick goet sullen wy vinden, onse huysen sullen wy met roof vullen: |
14 Ghy sult u lot midden onder ons werpen: wy sullen alle eenen buydel hebben. |
15 Mijn soon en wandelt niet met hen op den wech; weert uwen voet van haren padt. |
16 Want hare voeten loopen ten boose; ende sy haesten hen om bloet te storten. |
17 Sekerlick het net wort te vergeefs gespreydt voor de oogen van allerley gevogelte: |
18 Ende dese loeren op haer [eygen] bloet, ende versteken sich tegen hare zielen. |
19 Soo zijn de paden eens yegelicx, die giericheyt pleecht: sy sal de ziele harer meesters vangen. |
20 De opperste Wijsheyt roept over luyt daer buyten; sy verheft hare stemme op de straten. |
21 Sy roept in’t voorste der woelingen; aen de deuren der poorten spreeckt sy hare redenen in der stadt. |
22 Ghy slechte, hoe lange sult ghy de slechticheyt beminnen? ende de spotters voor sich de spotterye begeeren? ende de sotten wetenschap haten? |
23 Keeret u tot mijne bestraffinge: Siet, ick sal mijnen geest ulieden overvloedichlick uytstorten; ick sal mijne woorden u bekent maken. |
24 Dewijle ick geroepen hebbe, ende ghy lieden geweygert hebbet; mijne hant uytgestreckt hebbe, ende daer niemant en was die opmerckte: |
25 Ende hebbet allen mijnen raet verworpen; ende mijne bestraffinge niet gewilt: |
26 So sal ick oock in ulieder verderf lacchen: ick sal spotten, wanneer uwe vreese comt. |
27 Wanneer uwe vreese komt gelijck eene verwoestinge, ende u verderf aenkomt als een wervel-wint; wanneer u benauwtheyt, ende angst over komt: |
28 Dan sullen sy tot my roepen, maer ick en sal niet antwoorden: sy sullen my vroech soecken, maer en sullen my niet vinden: |
29 Daerom dat sy de wetenschap gehaet hebben, ende de vreese des HEEREN niet en hebben vercoren. |
30 Sy en hebben in mijnen raet niet bewilliget: alle mijne bestraffinge hebben sy versmadet. |
31 So sullen sy eten van de vrucht hares wechs, ende sich versadigen met hare raetslagen. |
32 Want de afkeeringe der slechten salse dooden, ende de voorspoet der sotten salse verderven. |
33 Maer die nae my hoort, sal seker woonen: ende hy sal gerust zijn van de vreese des quaets. |