Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 1

1 DE spreucken Salomons des soons Davids, des Conincks Israëls.
2 Om wijsheyt, ende tucht te weten; om te verstaen redenen des verstants.
3 Om aen te nemen onderwijs van goet verstant; gerechticheyt, ende recht, ende billickheden.
4 Om den slechten kloecksinnicheyt te geven, den jongelinck wetenschap, ende bedachtsaemheyt.
5 Die wijs is sal hooren, ende sal in leere toe-nemen; ende die verstandich is, sal wijsen raet bekomen:
6 Om te verstaen eene spreucke, ende de uytlegginge; de woorden der Wijsen, ende hare raetselen.
7 De vreese des HEEREN is het beginsel der wetenschap: de dwase verachten wijsheyt, ende tucht.
8 Mijn soon, hoort de tucht uwes vaders, ende en verlaet de leere uwer moeder niet:
9 Want sy sullen uwen hoofde een aengenaem toevoechsel zijn, ende ketenen aen uwen halse.
10 Mijn soon, indien de sondaers u aenlocken, en verwillicht niet.
11 Indien sy seggen; Gaet met ons, laet ons loeren op bloet, ons versteken tegen den onschuldigen, sonder oorsake:
12 Laet ons haer levendich verslinden, als het graf; ja geheel ende al, gelijck die inden kuyl neder dalen:
13 Alle kostelick goet sullen wy vinden, onse huysen sullen wy met roof vullen:
14 Ghy sult u lot midden onder ons werpen: wy sullen alle eenen buydel hebben.
15 Mijn soon en wandelt niet met hen op den wech; weert uwen voet van haren padt.
16 Want hare voeten loopen ten boose; ende sy haesten hen om bloet te storten.
17 Sekerlick het net wort te vergeefs gespreydt voor de oogen van allerley gevogelte:
18 Ende dese loeren op haer [eygen] bloet, ende versteken sich tegen hare zielen.
19 Soo zijn de paden eens yegelicx, die giericheyt pleecht: sy sal de ziele harer meesters vangen.
20 De opperste Wijsheyt roept over luyt daer buyten; sy verheft hare stemme op de straten.
21 Sy roept in’t voorste der woelingen; aen de deuren der poorten spreeckt sy hare redenen in der stadt.
22 Ghy slechte, hoe lange sult ghy de slechticheyt beminnen? ende de spotters voor sich de spotterye begeeren? ende de sotten wetenschap haten?
23 Keeret u tot mijne bestraffinge: Siet, ick sal mijnen geest ulieden overvloedichlick uytstorten; ick sal mijne woorden u bekent maken.
24 Dewijle ick geroepen hebbe, ende ghy lieden geweygert hebbet; mijne hant uytgestreckt hebbe, ende daer niemant en was die opmerckte:
25 Ende hebbet allen mijnen raet verworpen; ende mijne bestraffinge niet gewilt:
26 So sal ick oock in ulieder verderf lacchen: ick sal spotten, wanneer uwe vreese comt.
27 Wanneer uwe vreese komt gelijck eene verwoestinge, ende u verderf aenkomt als een wervel-wint; wanneer u benauwtheyt, ende angst over komt:
28 Dan sullen sy tot my roepen, maer ick en sal niet antwoorden: sy sullen my vroech soecken, maer en sullen my niet vinden:
29 Daerom dat sy de wetenschap gehaet hebben, ende de vreese des HEEREN niet en hebben vercoren.
30 Sy en hebben in mijnen raet niet bewilliget: alle mijne bestraffinge hebben sy versmadet.
31 So sullen sy eten van de vrucht hares wechs, ende sich versadigen met hare raetslagen.
32 Want de afkeeringe der slechten salse dooden, ende de voorspoet der sotten salse verderven.
33 Maer die nae my hoort, sal seker woonen: ende hy sal gerust zijn van de vreese des quaets.

Einde Spreuken 1