Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HEeft niet de mensche eenen strijt op der aerden? ende zijn sijne dagen niet als de dagen des dach-looners? |
2 Gelijck de dienst-knecht hijgt nae de schaduwe: ende gelijck de dach-looner verwacht sijnen werck-loon: |
3 Alsoo zijn my maenden der ydelheyt ten erve geworden, ende nachten der moeyte zijn my voorbereydet. |
4 Als ick te slapen ligge, dan segge ick, Wanneer sal ick opstaen, ende hy den avont afgemeten hebben? ende ick worde sat van woelingen, tot aen den schemer-tijt. |
5 Mijn vleesch is met het gewormte, ende met het gruys des stofs bekleedt: mijne huyt is gekloven, ende verachtelick geworden. |
6 Mijne dagen zijn lichter geweest dan een wevers spoele, ende zijn vergaen sonder verwachtinge. |
7 Gedenckt dat mijn leven een wint is: mijne ooge en sal niet wederkomen het goede te sien. |
8 De ooge des genen, die my [nu] siet, en sal my niet sien: uwe oogen sullen op my zijn, maer ick en sal niet [meer] zijn. |
9 Een wolcke vergaet, ende vaert henen: alsoo die in het graf daelt, en sal niet [weder] op komen. |
10 Hy en sal niet meer wederkeeren tot sijn huys: ende sijne plaetse en sal hem niet meer kennen. |
11 So en sal ick oock mijnen mont niet wederhouden, ick sal spreken in benauwtheyt mijnes geestes: ick sal klagen in bitterheyt mijner ziele: |
12 Ben ick dan een zee, ofte walvisch; dat ghy om my wachte sett? |
13 Wanneer ick segge, Mijn bedstede sal my vertroosten: mijn leger sal van mijne klachte [wat] wechnemen: |
14 Dan ontset ghy my met droomen: ende door gesichten verschrickt ghy my: |
15 So dat mijne ziele de verworginge kiest: de doot meer dan mijne beenderen. |
16 Ick versmadese, ick en sal doch inder eeuwicheyt niet leven: houdt op van my, want mijne dagen zijn ydelheyt. |
17 Wat is de mensche, dat ghy hem groot acht? ende dat ghy u herte op hem sett? |
18 Ende dat ghy hem besoeckt in elcken morgen-stont? dat ghy hem in elcken oogen-blick beproeft? |
19 Hoe lange en keert ghy u niet af van my? [ende] en laet niet van my af, tot dat ick mijn speecksel inswelge? |
20 Hebbe ick gesondicht, wat sal ick u doen, ô menschen Hoeder? waerom hebt ghy my u tot een tegenloop gestelt? dat ick my selven tot een last zy? |
21 Ende waerom en vergeeft ghy niet mijne overtredinge, ende en doet mijne ongerechticheyt niet wech? want nu sal ick in’t stof liggen: ende ghy sult my vroech soecken, maer ick en sal niet zijn. |