Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 MAer Iob antwoordde, ende seyde: |
2 Och of mijn verdriet recht gewogen wierde, ende men mijne elende t’samen in eene weech-schale ophieve. |
3 Want het nu swaerder soude zijn dan het zant der zeen: daerom worden mijne woorden opgeswolgen. |
4 Want de pijlen des Almachtigen zijn in my, welcker vyerich venijn mijnen geest uyt-drinckt: de verschrickingen Godts rusten sich tegen my. |
5 Ruchelt oock de wout-ezel by het jonge gras? loeyt de osse by sijn voeder? |
6 Wort oock het onsmaecklicke gegeten sonder sout? isser smaeck in’t witte des doyers? |
7 Mijne ziele weygert [uwe woorden] aen te roeren: die zijn, als mijne laffe spijse. |
8 Och of mijne begeerte quame; ende dat Godt mijne verwachtinge gave. |
9 Ende dattet Godt beliefde, dat hy my verbrijselde: liete sijne hant los, ende een eynde met my maeckte. |
10 Dat soude noch mijnen troost zijn, ende soude my verquicken in den weedom [so] hy niet en spaerde: want ick en hebbe de redenen des Heyligen niet verborgen gehouden. |
11 Wat is mijne kracht, dat ick hopen soude? ofte welck is mijn eynde, dat ick mijn leven verlengen soude? |
12 Is mijne kracht steenen kracht? is mijn vleesch stael? |
13 Is dan mijne hulpe niet in my? ende is de wijsheyt uyt my verdreven? |
14 Aen hem die versmolten is, soude van sijnen vrient weldadicheyt geschieden: ofte hy soude de vreese des Almachtigen verlaten. |
15 Mijne broeders hebben trouwlooselick gehandelt als eene beke: als de stortinge der beken gaense door. |
16 Die verdonckert zijn van het ijs, [ende] in de welcke de sneeuw haer verbergt. |
17 Ter tijt alsse van hitte vervlieten, wordense uytgedelget: alsse warm worden, verdwijnense uyt hare plaetse. |
18 De gangen hares weechs wenden sich ter zijden af: sy loopen op in’t woeste, ende vergaen. |
19 De reysigers van Tema siense: de wandelaers van Scheba wachten op haer. |
20 Sy worden beschaemt, om dat elck een vertrouwde: als sy daer toe komen so worden sy schaem-root. |
21 Voorwaer [alsoo] zijt ghy lieden [my] nu niets geworden: ghy hebt gesien de ontsettinge, ende ghy hebt gevreest. |
22 Hebbe ick geseyt: Brenget my, ende gevet geschencken voor my van u vermogen? |
23 Ofte bevrijdet my van de hant des verdruckers, ende verlosset my vande hant der tyrannen. |
24 Leeret my, ende ick sal swijgen: ende gevet my te verstaen, waer in ick gedwaelt hebbe. |
25 O hoe krachtich zijn de rechte redenen! maer wat bestraft het bestraffen, [dat] van u lieden is? |
26 Sult ghy, om te bestraffen, woorden bedencken? ende sullen de redenen des mismoedigen voor wint zijn? |
27 Oock werpet ghy u op een weese; ende ghy gravet tegen uwen vrient. |
28 Maer nu, beblievet u, wendet u tot my: ende het sal voor ulieder aengesichte zijn, of ick liege. |
29 Keeret doch weder, laetter geen onrecht wesen, ja keeret weder, noch sal mijne gerechticheyt daer in zijn. |
30 Soude onrecht op mijne tonge wesen? soude mijn gehemelte niet de elenden te verstaen geven? |