Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DAerna antwoordde de HEERE Iob uyt een onweder, ende seyde: |
2 Wie is hy, die den raet verduystert met woorden sonder wetenschap? |
3 Gordt nu, als een man, uwe lendenen; so sal ick u vragen, ende onderricht my. |
4 Waer waert ghy, doe ick de aerde grondede? geeft het te kennen, indien ghy kloeck van verstande zijt. |
5 Wie heeft hare maten gesett? want ghy weet het: ofte wie heeft over haer een richtsnoer getrocken? |
6 Waer op zijn hare gront-vesten nedergesoncken? ofte wie heeft haren hoeck-steen gelegt? |
7 Doe de Morgen-sterren t’ samen vrolick songen, ende alle de kinderen Godts juycheden. |
8 Ofte [wie] heeft de zee met deuren toegesloten, doese uytbrack, [ende] uyt de baer-moeder voortquam. |
9 Doe ick de wolcke [tot] hare kleedinge stelde; ende de donckerheyt [tot] haren windel-doeck: |
10 Doe ick voor haer [met] mijn besluyt [de aerde] doorbrack, ende settede grendel, ende deuren; |
11 Ende seyde, Tot hier toe sult ghy komen, ende niet voorder: ende hier sal hy sich stellen tegen den hoochmoet uwer golven. |
12 Hebt ghy van uwe dagen den morgen-stont geboden? hebt ghy den dageraet sijne plaetse gewesen, |
13 Op dat hy de eynden der aerde vatten soude; ende de godtloose uyt haer uytgeschuddet souden worden? |
14 Dat sy verandert soude worden, gelijck segel-leem; ende sy gestelt worden, als een kleet? |
15 Ende dat van de godtloose haer licht geweert worde; ende den hoogen arm worde gebroken? |
16 Zijt ghy gekomen tot aen de oorsprongen der zee? ende hebt ghy in het onderste des afgronts gewandelt? |
17 Zijn u de poorten des doots ontdecket? ende hebt ghy gesien de poorten van de schaduwe des doots? |
18 Zijt ghy met u verstant gekomen tot aen de breedten der aerde: geeft het te kennen, indien ghy dit alles weet. |
19 Waer is de wech [daer] het licht woont? ende de duysternisse, waer is hare plaetse? |
20 Dat ghy dat brengen soudt tot sijne pale, ende dat ghy mercken soudt de paden sijns huys? |
21 Ghy weet’et, want ghy waert doe geboren: ende uwe dagen zijn vele in getale. |
22 Zijt ghy gekomen tot de schatkameren der sneeuw? ende hebt ghy de schatkameren des hagels gesien? |
23 Dien ick ophoude tot den tijt der benauwtheyt; tot de dach des strijts, ende der oorloge. |
24 Waer is de wech, [daer] het licht verdeelt wort; [ende] de Oostenwint sich verstroyt op der aerde? |
25 Wie deelt voor den stort-regen eenen water-loop uyt; ende eenen wech voor het weerlicht der donderen; |
26 Om te regenen op het lant, [daer] niemant en is; [op] de woestijne, daer in geen mensche en is: |
27 Om het woeste, ende het verwoestede te versadigen: ende om het uytspruytsel der gras-scheutkens te doen wassen. |
28 Heeft de regen eenen vader? ofte wie baert de druppelen des dauws? |
29 Uyt wiens buyck comt het ijs voort? ende wie baert den rijm des hemels? |
30 Als met eenen steen verbergen haer de wateren: ende het vlacke des afgronts wort omvatt. |
31 Kont ghy de lieflickheden van het Seven-gesternte binden, ofte de stringen Orions los maken? |
32 Kont ghy de Mazzaroth voortbrengen in haren tijt? ende den Wagen met sijne kinderen leyden? |
33 Weet ghy de ordinantien des hemels, ofte kont ghy de heerschappye des selven op de aerde bestellen? |
34 Kont ghy uwe stemme tot de wolcken opheffen; op dat een overvloet van water u bedecke? |
35 Kont ghy de blixemen uytlaten, datse henen varen? ende tot u seggen, Siet [hier] zijn wy? |
36 Wie heeft de wijsheyt in’t binnenste geset? ofte wie heeft den sin het verstant gegeven? |
37 Wie kan de wolcken met wijsheyt tellen? ende wie kan de flesschen des hemels nederleggen? |
38 Als het stof doorgoten is tot vasticheyt, ende de kluyten t’ samen kleven? |