Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOe hielden die drie mannen op, van Iob te antwoorden: dewijle hy in sijne oogen rechtveerdich was. |
2 So ontstack de toorn van Elihu de sone van Baracheël de Buziter van het geslachte Rams: tegen Iob wert sijn toorn onsteken; om dat hy sijne ziele meer rechtveerdichde dan Godt: |
3 Sijn toorn ontstack oock tegen sijne drie vrienden, om datse geene antwoorde vindende, nochtans Iob verdoemden. |
4 Doch Elihu hadde gewacht op Iob in’t spreken; om datse ouder van dagen waren, dan hy. |
5 Als dan Elihu sach, datter geene antwoorde en was inde mont van die drie mannen, ontstack sijn toorn. |
6 Hierom antwoordde Elihu de sone van Baracheël de Buziter, ende seyde; Ick ben minder van dagen, maer ghy lieden zijt stock-oude: daerom heb ick geschroomt, ende gevreest ulieden mijn gevoelen te vertoonen. |
7 Ick seyde, Laet de dagen spreken, ende de veelheyt der jaren wijsheyt te kennen geven. |
8 Sekerlick de Geest die in den mensche is, ende de inblasinge des Almachtigen, maeckt haerlieden verstandich. |
9 De groote en zijn niet wijs, ende de oude en verstaen het recht [niet]. |
10 Daerom segge ick, Hoort nae my; ick sal mijn gevoelen oock vertoonen. |
11 Siet, ick hebbe gewacht op u lieder woorden: ick hebbe de oore gewendt tot ulieder aenmerckingen, tot dat ghy redenen uytgesocht haddet. |
12 Als ick nu acht op u gegeven hebbe, siet, daer en is niemant, die Iob overrede; die uyt u lieden sijne redenen beantwoorde: |
13 Op dat ghy niet en segget, Wy hebben de wijsheyt gevonden; Godt heeft hem nedergestooten, geen mensche. |
14 Nu en heeft hy tegen my geene woorden gericht, ende met u lieder woorden en sal ick hem niet beantwoorden. |
15 Sy zijn ontset, sy en antwoorden niet meer: sy hebben de woorden van sich versett. |
16 Ick hebbe dan gewacht, maer sy en spreken niet: want sy staen stille; sy en antwoorden niet meer: |
17 Ick sal mijn deel oock antwoorden: ick sal mijn gevoelen oock vertoonen. |
18 Want ick ben der woorden vol: de geest mijnes buycks benauwt my. |
19 Siet, mijn buyck is als de wijn, [die] niet geopent en is: gelijck nieuwe leder-sacken soude hy bersten. |
20 Ick sal spreken, op dat ick voor my lucht krijge: ick sal mijne lippen openen, ende sal antwoorden. |
21 Och! dat ick niemants aengesichte aen en neme, ende tot den mensche geene bynamen en gebruycke. |
22 Want ick en weet geene bynamen te gebruycken: in korten soude mijn Maker my wechnemen. |