Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 GEwisselick daer is voor het silver een uytganck, ende een plaetse voor het gout datse smelten. |
2 Het yser wort uyt stof genomen: ende [uyt] steen wort koper gegoten. |
3 Het eynde [dat Godt] gestelt heeft voor de duysternisse, ende al het uyterste ondersoeckt hy; het gesteente der donckerheyt, ende der schaduwe des doots. |
4 Breeckter een beke door, by den genen die daer woont; [de wateren] vergeten zijnde vanden voet, worden vanden mensche uytgeputtet, [ende] gaen wech. |
5 Uyt de aerde, komt het broot voort: ende onder haer wortse verandert als ofse vyer ware. |
6 Hare steenen zijn de plaetse van den Saphyr: ende sy heeft stofkens van gout. |
7 De roof-vogel en heeft het padt niet gekent; ende de ooge der kraye en heeft het niet gesien. |
8 De jonge hoochmoedige dieren en hebben het niet betreden: de felle leeuw en heeft daer over niet henen gegaen. |
9 Hy lecht sijne hant aen de key-achtige [rotze]: hy keert de bergen van den wortel om. |
10 Inde rotz-steenen houwt hy stroomen uyt: ende sijne ooge siet al het kostelicke. |
11 Hy bindt de rivieren toe, dat niet een traen uyt en komt, ende het verborgene brengt hy uyt in’t licht. |
12 Maer de wijsheyt, van waer salse gevonden worden? ende waer is de plaetse des verstants? |
13 De mensche en weet hare weerde niet: ende sy en wort niet gevonden in’t lant der levendigen. |
14 De afgront seyt, Sy en is in my niet: ende de zee seyt, Sy en is niet by my. |
15 Het gesloten-gout en kan voor haer niet gegeven worden: ende met silver en kan haren prijs niet worden opgewogen. |
16 Sy en kan niet geschatt worden tegen fijn gout van Ophir, tegen den kostelicken Schoham, ofte den Saphyr. |
17 Men kan het gout, ofte het cristal haer niet gelijck weerderen: oock en isse [niet] te verwisselen voor een kleynoot van dicht-gout. |
18 De Ramoth, ende Gabisch en sal niet gedacht worden: want de treck der wijsheyt is meerder dan der Robijnen. |
19 Men kan den Topaz van Mooren-lant haer niet gelijck weerderen: ende by het fijn louter gout en kanse niet geschatt worden. |
20 Die wijsheyt dan, van waer komtse? ende waer is de plaetse des verstants? |
21 Want sy is verholen voor de oogen aller levendigen; ende voor ’t gevogelte des hemels isse verborgen. |
22 Het verderf, ende de doot seggen; Haer geruchte hebben wy met onse ooren gehoort. |
23 Godt verstaet haren wech: ende hy weet hare plaetse. |
24 Want hy schouwt tot aen de eynden der aerde: hy siet onder alle de hemelen. |
25 Als hy den wint het gewichte maeckte; ende de wateren opwoeg in mate: |
26 Als hy den regen een gesette order maeckte; ende eenen wech voor het weerlicht der donderen; |
27 Doe sach hy haer, ende verteldese; hy schicktese, ende oock doorsocht hyse. |
28 Maer tot den mensche heeft hy geseyt; Siet, de vreese des Heeren is de wijsheyt: ende van het quade te wijcken, is ’t verstant. |