Statenvertaling.nl

sample header image

Ezra 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezra 4

De weder-partijders van Godts volck begeeren listichlick den Tempel mede te bouwen, ende gemeynen Godts-dienst te hebben, vers 1, etc. ’twelck haer afgeslagen zijnde, brengen sy door gelt, ende valsche schriftlicke aenklachten, in ’t Hof so veel te wege, dat het bouwen van Tempel, Stadt, ende mueren, verboden ende verhindert wort, tot in het tweede jaer des Coninckrijcks Darij, 4, etc.
 
1 DOe nu de 1 wederpartijders van Iuda ende Benjamin hoorden, dat de kinderen der 2 gevanckenisse den HEERE den Godt Israëls, den Tempel bouwden;
1 Siet van dese versen 7, 8, 9.
2 Hebr. vervaringe, ofte, vervoeringe, wechvoeringe, ballingschap, D. die wechgevoert ende gevangen geweest waren in Babel: alsoo dickwijls in’t volgende.
 
2 So quamen sy aen tot Zerubbabel, ende tot de hoofden der vaderen, ende seyden tot hen; 3 Laet ons met ulieden bouwen, want wy sullen uwen Godt soecken, gelijck ghylieden: oock hebben wy 4 hem geoffert sint de dagen a 5 Esar-Haddons, des Conincks van Assur, die ons herwaerts heeft doen optrecken.
3 Veynsende vrientschap, ende gemeenschap der Religie, maer soeckende onder dien deck-mantel het goede werck te beletten, ofte hare afgoderye in den Tempel in te voeren, ofte met den reynen Godts-dienst te vermengen. Siet 2.Reg. 17.29, 30, 31, 32, 33, 34. Daerom is dit huychelsch versoeck hen afgeslagen.
4 And. wy en hebben niet geoffert.
a 2.Reg. 17.29, etc.
5 Die Sanheribs sone was, ende na hem geregeert hadde. 2.Reg. 19.37.
 
3 Maer Zerubbabel, ende Iesua, ende de overige hoofden der vaderen Israëls seyden tot hen; Het 6 betaemt niet dat ghylieden ende wy onsen Godt een huys bouwen: maer wy 7 alleen sullen ’t den HEERE, den Godt Israëls, bouwen, b gelijck als de Coninck Cores, Coninck van Persen, ons geboden heeft.
6 Hebr. u lieden ende ons niet: ofte, ghylieden ende wy en hebben niet, te weten, met malcanderen te doen in dese sake.
7 Aldus kan het Hebreeusch woordeken Iachad, (dat dickwijls te samen, te gelijck, met malkanderen, by een, in een, beteeckent) hier bequamelick genomen worden: gelijck, Iachid, oock eenen eenigen, eenlicken, eensamen, beteeckent. siet van gelijcken Iob 34.29. Hos. 11.7. item Psal. 33.15. And. wy [die hier] t’samen [zijn,] sullen, etc. ofte, wy [alleen] sullen t’samen, etc.
b Ezr. 1.1, 2, 3.
 
4 Evenwel 8 maeckte het 9 volck des lants de handen des volcks van Iuda slap, ende verstoordese in ’t bouwen;
8 Dat is, braken den lust ende yver van Godts volck, ende maecktense flauw ende trager in het bouwen.
9 Als bov. c. 3.3.
 
5 Ende sy huerden tegen hen raets-lieden, om 10 haren raet te vernietigen: Alle de dagen van Cores, Coninck van Persen, tot aen het Coninckrijcke 11 Darij, des Conincks van Persen.
10 T.w. het goet voornemen der Ioden.
11 Hebr. Darjavesch. Siet ond. op vers 24.
 
6 Ende onder ’t Coninckrijck van 12 Ahasueros, in’t begin sijns Coninckrijcks, schreven sy eene aenklage tegen de inwoonders van Iuda ende Ierusalem.
12 Hebr. Achaschverosch, anders genoemt Assuerus. wie dese geweest zy, daer van is verscheyden gevoelen. Sommige verstaen Cambises. den sone Cyri, andere den vermaerden Xerxes.
 
7 Ende inde dagen van 13 Arthahsasta schreef 14 Bislam, Mithredath, Tabeel, ende de 15 overige van 16 sijn geselschap, aen Arthahsasta, Coninck van Persen: Ende de schrift des briefs was op Syrisch geschreven, ende op Syrisch 17 uytgeleyt.
13 Hebr. Artachschaschtha, anders genoemt Artaxerxes, dien sommige meynen geweest te zijn Artaxerxes Longimanus, D. lanck-hant.
14 And. in vrede, dat is, in tijt van vrede, stilswijgens, als de Ioden daer op niet en dachten. Ofte vredelick. D. met toewenschinge van vrede aen den Coninck.
15 Chald. het overige. ende soo in’t volgende. dat is, de andere, de reste.
16 Verst. de andere leden van den Raet, die de Coningen van Persen in dese contreyen, over de riviere Euphrates gelegen, gestelt hadden.
17 Dat is, geschreven niet alleen met Syrische letteren, maer oock met Syrische woorden, alsoo eenige dat verklaren. Syrisch, dat is, Chaldeeusch, welcke sprake de Ioden in Babylonien mede geleert hebben.
 
8 Rehum de 18 Cantzelier, ende Simsai de 19 Schrijver, schreven eenen brief tegen Ierusalem, aen den Coninck Arthahsasta, 20 op dese maniere:
18 Chald. heere, ofte, meester des Raets, dat is, President des Raets, ofte Cantzelier.
19 Ofte Secretaris.
20 Ofte, aldus, als volgt, gelijck wy sullen seggen, etc.
 
9 21 Doe Rehum de Cantzelier, ende Simsai de schrijver, ende de overige van haer geselschap: de 22 Dinaiten, de Apharsathchiten, de Tarpeliten, de Apharsiten, de Archeviten, de Babyloniers, 22 de Susanchiten, de Dehaviten, de Elamiten;
21 T.w. is dit geschreven.
22 Dit zijn alle namen van verscheydene Heydensche volckeren, die de Coninck van Assyrien overgesonden hadde om in de plaetse der 10 stammen Israels te gaen woonen, uyt welcke alle een Raet des Conincks tot sijnen dienst in dese quartieren was opgericht.
 
10 Ende de overige volckeren, die de groote ende vermaerde 23 Asnappar heeft vervoert, ende doen woonen in de 24 stadt van Samaria: oock de overige, aen dese zijde der 25 Riviere, ende 26 op sulcken tijt.
23 Bov. vers 2. genoemt Esarhaddon.
24 And. steden der Samaritanen.
25 Euphrates.
26 Ofte, op [dien selven] tijdt. Chald. Cheheneth. Dit schijnt te wesen, de date des briefs, voor, ofte boven aen gestelt zijnde: gelijck hedensdaechs noch vele gewoon zijn te doen: Alsoo onder vers 10. ende vers 17. in des Conincks antwoort. ende c. 7.12. uyt welcke plaetsen afgenomen wort, dat Cheheneth geen naem en is van een seker volck, als sommige meynen.
 
11 Dit is een afschrift des briefs, die sy aen hem, aen den Coninck Arthahsasta, sonden: Uwe knechten, de 27 mannen aen dese zijde der Riviere, ende op sulcken tijt.
27 Chald. de man, ofte de mensche. D. een yeder.
 
12 Den Coninck zy bekent, dat de Ioden, die van u zijn opgetogen, tot ons gekomen zijn te Ierusalem: bouwende die rebelle ende die boose stadt, waer van sy de mueren voltrecken, ende de fondamenten 28 t’samenvoegen.
28 Chald. eygentlick, aen malkanderen naeyen, ofte, lappen.
 
13 So zy nu den Coninck bekent, indien de selve stadt sal worden opgebouwt, ende de mueren voltrocken, dat sy den 29 cijns, 30 ouden impost, ende 31 tol niet en sullen geven, ende 32 ghy sult de 33 inkomste der Coningen schade aenbrengen.
29 Het Chaldeeusch woort beteyckent eygentlick mate, ende soo voort cijns, tribuyt, schattinge, ofte schot: dien een yeder nae de mate sijner goederen den Coninck moest geven. Neh. 5.4. Siet oock ond. vers 20. ende c. 7.24.
30 Impost, diemen van outs gewoon was op allerleyen koop-handel te stellen. And. hooftschattinge.
31 Op de havens, ende in het passeren der Heere wegen, rivieren, etc. Sommige maken van dese drie soorten maer twee, ende setten ’t aldus over: sy sullen den ouden schot ende tol niet geven.
32 So ghy (Coninck) haer voornemen niet belett. And Sy sal, te weten, Ierusalem.
33 Ofte, de schat-kamer.
 
14 Nu, om dat wy 34 salaris uyt het Palleys trecken, ende ons niet en betaemt des Conincx 35 oneere te sien; daerom hebben wy gesonden, ende [dit] den Coninck bekent gemaeckt,
34 Chald. het sout van ’tPalleys hebben gesouten, ofte, met het sout, etc. dat is, om dat wy in des Conincks palleys zijn opgevoedt, ende onse tractementen van daer hebben, ofte, met soldye besoldet worden, Alsoo worden Salaris, (dat van sout comt) item sold, maent souts ende meer andere manieren van spreken hedensdaechs gebruyckt, om dat het sout noodich is tot des menschen onderhout: gelijck het woort broot oock voor ’s menschen onderhout in’t gemeen genomen wort.
35 Chald. eygentlick, naecktheyt, blootheyt, ontblootinge. ’twelck sommige verstaen van de beroovinge sijner middelen, uyt het voorgaende vers.
 
15 Op datmen soecke in het boeck der 36 Chroniken uwer vaderen, so sult ghy vinden in het boeck der Chroniken, ende 37 weten dat de selve stadt eene rebelle stadt geweest is, ende den Coningen ende lantschappen schade aenbrengende, ende dat sy daer binnen afval 38 gesticht hebben 39 van ouden tijden af: daerom is de selve stadt verwoest.
36 Chald. der gedachtenissen.
37 D. bevinden.
38 Chald. gemaeckt. alsoo vers 19.
39 Chald. van de dagen der eeuwicheyt. Alsoo vers 19.
 
16 Wy maken dan den Coninck bekent, dat, so de selve stadt sal worden opgebouwt, ende hare mueren voltrocken, 40 ghy daer door geen deel en sult hebben aen dese zijde der Riviere.
40 D. Sy sullen u alles, wat ghy aen dese zijde van Euphrates besitt, ontwenden ende afvallich maken.
 
17 De Coninck sondt antwoort aen Rehum den Cantzelier, ende Simsai den Schrijver, ende d’ overige van hare 41 geselschappen, die te Samaria woonden; mitsgaders d’overige aen dese zijde der Riviere, [aldus:] 42 Vrede, ende op sulcken tijt.
41 D. Collegien, ofte medegesellen.
42 Chald. Schelam ende Chehet. Vergel. bov. vers 10. Andere, nemen beyds voor namen der plaetsen, daer Rehum ende Simsai woonden.
 
18 De brief die ghy aen ons geschickt hebt, is duydelick voor my gelesen.
19 Ende als van my bevel 43 gegeven was, hebben sy gesocht ende gevonden, dat die selve stadt haer 44 van ouden tijden af tegen de Coningen heeft verheven, ende rebellie ende afval daer in gesticht is.
43 Chald. gestelt. ende alsoo dickwijls in’t volgende.
44 Als bov. vers 15.
 
20 Oock zijnder machtige Coningen geweest over Ierusalem, die geheerscht hebben over al aen gene zijde der Riviere: Ende hen is cijns, ouden impost ende tol gegeven.
21 Geeft dan nu bevel, om 45 die selve mannen te beletten, dat die selve stadt niet opgebouwt en worde, tot dat van my bevel sal worden gegeven.
45 De Ioden.
 
22 Weest gewaerschouwt, [van] feyl in desen te begaen: waerom soude het verderf tot schade der Coningen aenwassen?
23 Doe, van dat de afschrift des briefs van den Coninck Arthahsasta voor Rehum, ende Simsai den Schrijver, ende hare geselschappen gelesen was, togen sy in haeste nae Ierusalem tot de Ioden, ende belettedense met 46 arm ende gewelt.
46 D. met gewapender hant.
 
24 Doe hieldt op het werck van den Huyse Godts, die te Ierusalem [woont], ja het hieldt op tot in ’t tweede jaer des Coninckrijcx 47 Darij, des Conincks van Persen.
47 Door desen verstaen eenige Darium den sone Hystaspis, die nae Cambyses heeft geregeert: Andere meynen, het zy Darius Nothus geweest, die geregeert heeft nae Artaxerxes Longimanus, ende voor Artaxerxes Mnemon. De aendachtige Leser sal van desen selfs konnen oordeelen.

Einde Ezra 4