Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde David maeckte sich huysen in sijne Stadt: Ende hy bereydde der Arke Godes een plaetse, ende spande een tente voor haer. |
2 Doe seyde David, Niemant en mach de Arke Godes dragen, dan de Leviten: want die heeft de HEERE verkoren om de Arke Godes te dragen, ende om hem te dienen tot inder eeuwicheyt. |
3 Oock vergaderde David gantsch Israël te Ierusalem: om de Arke des HEEREN op te halen aen hare plaetse, die hy haer bereydt hadde. |
4 Ende David versamelde de kinderen Aarons, ende de Leviten. |
5 Van de kinderen Kehats, was Uriël Overste, ende sijner broederen waren hondert ende twintich. |
6 Van de kinderen Merari, was Asaja Overste, ende sijner broederen waren twee hondert ende twintich. |
7 Van de kinderen Gersoms, was Ioël Overste, ende sijner broederen hondert ende dertich. |
8 Uyt de kinderen Elizaphans was Overste Semaja, ende sijner broederen waren twee hondert. |
9 Uyt de kinderen Hebrons, was Eliël Overste, ende sijne broeders waren tachtentich. |
10 Uyt de kinderen Uzziëls was Amminadab Overste, ende sijne broederen waren hondert ende twaelf. |
11 Ende David riep de Priesters Zadok ende Abjathar: ende de Leviten Uriël, Asaja, ende Ioël, Semaaja ende Eliël ende Amminadab. |
12 Ende hy seyde tot hen, Ghylieden zijt hoofden der vaderen onder de Leviten: heylicht u, ghy, ende uwe broeders, dat ghy de Arke des HEEREN des Godts Israëls op-brenget, ter [plaetse die] ick voor haer bereydet hebbe. |
13 Want om dat ghy-lieden ten eersten [dit] niet [en dedet]: heeft de HEERE onse Godt onder ons een scheure gedaen, om dat wy hem niet gesocht en hebben nae het recht. |
14 So heyligden haer dan de Priesters ende Leviten, om de Arke des HEEREN des Godts Israëls op te brengen. |
15 Ende de kinderen der Leviten droegen de Arke Godes op hare schouderen, met de draeg-boomen die op hen waren, gelijck als Mose geboden hadde nae den woorde des HEEREN. |
16 Ende David seyde tot de Overste der Leviten, dat sy hare broeders de Sangers stellen souden met Musijc-instrumenten, met Luyten, ende Harpen, ende Cymbalen, dat sy haer souden doen hooren, verheffende de stemme met blijtschap. |
17 So stelden dan de Leviten Heman den sone Ioëls, ende uyt sijne broederen Asaph den sone Berechja: ende uyt de sonen Merari hare broederen, Ethan den sone Kusaja. |
18 Ende met hen hare broeders van de tweede orden: Zecharja, Ben, ende Iaaziël, ende Semiramoth, ende Iehiël, ende Unni, Eliab, ende Benaja, ende Maaseja, ende Mattithja, ende Eliphele, ende Mikneja, ende Obed-Edom, ende Ieiël de Poortiers. |
19 De Sangers nu, Heman, Asaph, ende Ethan, lieten haer hooren met koperen Cymbalen; |
20 Ende Zecharja, ende Aziël, ende Semiramoth, ende Iehiël, ende Unni, ende Eliab, ende Maaseja, ende Benaja, met Luyten op Alamoth. |
21 Ende Mattithja, ende Eliphele, ende Mikneja, ende Obed-Edom, ende Ieiël, ende Azazja met harpen op de Scheminith, om den toon te verstercken. |
22 Ende Chenanja d’ Overste der Leviten, was over het op-heffen: hy onderwees haer in het op-heffen, want hy was verstandich. |
23 Ende Berechja, ende Elkana waren poortiers der Arke. |
24 Ende Sebanja, ende Iosaphat, ende Nethaneël, ende Amasai, ende Zecharja, ende Benaia, ende Eliëzer de Priesters trompetteden met trompetten voor de Arke Godes: ende Obed-Edom ende Iehija waren poortiers der Arke. |
25 ’Tgeschiedde nu dat David ende de Outste van Israël, ende de Overste der duysenden henen gingen om de Arke des verbonts des HEEREN op te halen, uyt het huys Obed-Edoms, met vreuchden. |
26 So geschiedde’t, door dien dat Godt te Leviten hielp, die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, dat sy seven Varren, ende seven Rammen offerden. |
27 David nu was gekleedt met eenen mantel van fijn linnen, oock alle de Leviten die de Arke droegen, ende de Sangers, ende Chenanja de Overste van het op-heffen der sangers: oock hadde David eenen lijfrock aen van linnen. |
28 Also bracht gantsch Israël de Arke des Verbonts des HEEREN op, met gejuych, ende met geluyt der Basuyne, ende met Trompetten: ende met Cymbalen, makende geluyt met Luyten, ende met Harpen. |
29 ’Tgeschiedde nu, doe de Arke des verbonts des HEEREN tot aen de Stadt Davids gekomen was: dat Michal de dochter Sauls door een venster keeck, ende den Coninck David sach springende ende spelende, so verachtte sy hem in haer herte. |