Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 ταύτας οὖν ἔχοντες τὰς ἐπαγγελίας, ἀγαπητοί, καθαρίσωμεν ἑαυτοὺς ἀπὸ παντὸς μολυσμοῦ σαρκὸς καὶ πνεύματος, ἐπιτελοῦντες ἁγιωσύνην ἐν φόβῳ Θεοῦ. | | 1 DEWIJL wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods. |
| | Paulus’ zorg en blijdschap |
2 Χωρήσατε ἡμᾶς· οὐδένα ἠδικήσαμεν, οὐδένα ἐφθείραμεν, οὐδένα ἐπλεονεκτήσαμεν. | | 2 Geeft ons plaats; wij hebben niemand verongelijkt, wij hebben niemand verdorven, wij hebben bij niemand ons voordeel gezocht. |
3 οὐ πρὸς κατάκρισιν λέγω· προείρηκα γάρ, ὅτι ἐν ταῖς καρδίαις ἡμῶν ἐστὲ εἰς τὸ συναποθανεῖν καὶ συζῇν. | | 3 Ik zeg dit niet tot uw veroordeling; want ik heb atevoren gezegd dat gij in onze harten zijt, om tezamen te sterven en tezamen te leven. a 2 Kor. 6:11, 12, 13. a 2 Kor. 6:11 Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiërs, ons hart is uitgebreid. 2 Kor. 6:12 Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden. 2 Kor. 6:13 Nu, om dezelfde vergelding te doen (ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook uitgebreid. |
4 πολλή μοι παρρησία πρὸς ὑμᾶς, πολλή μοι καύχησις ὑπὲρ ὑμῶν· πεπλήρωμαι τῇ παρακλήσει, ὑπερπερισσεύομαι τῇ χαρᾷ ἐπὶ πάσῃ τῇ θλίψει ἡμῶν. | | 4 Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, bik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. b Matth. 5:12. Hand. 5:41. Filipp. 2:17. Kol. 1:24. b Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Hand. 5:41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. Filipp. 2:17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
5 Καὶ γὰρ ἐλθόντων ἡμῶν εἰς Μακεδονίαν οὐδεμίαν ἔσχηκεν ἄνεσιν ἡ σὰρξ ἡμῶν, ἀλλ’ ἐν παντὶ θλιβόμενοι· ἔξωθεν μάχαι, ἔσωθεν φόβοι. | | 5 Want ook als wij in Macedónië gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad, cmaar wij waren in alles verdrukt: vanbuiten was strijd, vanbinnen vrees. c Hand. 16:19, 23. c Hand. 16:19 Als nu de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins weg was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten. Hand. 16:23 En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden den stokbewaarder dat hij hen zekerlijk bewaren zou; |
6 ἀλλ’ ὁ παρακαλῶν τοὺς ταπεινοὺς παρεκάλεσεν ἡμᾶς, ὁ Θεός, ἐν τῇ παρουσίᾳ Τίτου· | | 6 dDoch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus; d 2 Kor. 1:4. d 2 Kor. 1:4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden. |
7 οὐ μόνον δὲ ἐν τῇ παρουσίᾳ αὐτοῦ, ἀλλὰ καὶ ἐν τῇ παρακλήσει ᾗ παρεκλήθη ἐφ’ ὑμῖν, ἀναγγέλλων ἡμῖν τὴν ὑμῶν ἐπιπόθησιν, τὸν ὑμῶν ὀδυρμόν, τὸν ὑμῶν ζῆλον ὑπὲρ ἐμοῦ, ὥστε με μᾶλλον χαρῆναι. | | 7 En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde uw verlangen, uw kermen, uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest. |
| | Een heilzame droefheid |
8 ὅτι εἰ καὶ ἐλύπησα ὑμᾶς ἐν τῇ ἐπιστολῇ, οὐ μεταμέλομαι, εἰ καὶ μετεμελόμην· βλέπω γὰρ ὅτι ἡ ἐπιστολὴ ἐκείνη, εἰ καὶ πρὸς ὥραν, ἐλύπησεν ὑμᾶς. | | 8 Want hoewel ik u in den zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft; want ik zie dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft. |
9 νῦν χαίρω, οὐχ ὅτι ἐλυπήθητε, ἀλλ’ ὅτι ἐλυπήθητε εἰς μετάνοιαν· ἐλυπήθητε γὰρ κατὰ Θεόν, ἵνα ἐν μηδενὶ ζημιωθῆτε ἐξ ἡμῶν. | | 9 Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt. |
10 ἡ γὰρ κατὰ Θεὸν λύπη μετάνοιαν εἰς σωτηρίαν ἀμεταμέλητον κατεργάζεται· ἡ δὲ τοῦ κόσμου λύπη θάνατον κατεργάζεται. | | 10 eWant de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. e 2 Sam. 12:13. Matth. 26:75. Luk. 18:13. e 2 Sam. 12:13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE. En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen; gij zult niet sterven. Matth. 26:75 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. Luk. 18:13 En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig. |
11 ἰδοὺ γάρ, αὐτὸ τοῦτο, τὸ κατὰ Θεὸν λυπηθῆναι ὑμᾶς, πόσην κατειργάσατο ὑμῖν σπουδήν, ἀλλὰ ἀπολογίαν, ἀλλὰ ἀγανάκτησιν, ἀλλὰ φόβον, ἀλλὰ ἐπιπόθησιν, ἀλλὰ ζῆλον, ἀλλ’ ἐκδίκησιν. ἐν παντὶ συνεστήσατε ἑαυτοὺς ἁγνοὺς εἶναι ἐν τῷ πράγματι. | | 11 Want zie, ditzelve dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht! Ja verantwoording, ja onlust, ja vrees, ja verlangen, ja ijver, ja wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak. |
12 ἄρα εἰ καὶ ἔγραψα ὑμῖν, οὐχ εἵνεκεν τοῦ ἀδικήσαντος, οὐδὲ εἵνεκεν τοῦ ἀδικηθέντος, ἀλλ’ εἵνεκεν τοῦ φανερωθῆναι τὴν σπουδὴν *ἡμῶν τὴν ὑπὲρ ὑμῶν πρὸς ὑμᾶς ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. * ἡμῶν τὴν ὑπὲρ ὑμῶν B, Elz, Sc | ὑμῶν τὴν ὑπὲρ ἡμῶν St, M (SV-kt) | | 12 Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet om diens wil die onrecht gedaan had, noch om diens wil dien onrecht gedaan was, maar opdat onze vlijtigheid voor u bij u openbaar zou worden in de tegenwoordigheid Gods. |
13 διὰ τοῦτο παρακεκλήμεθα ἐπὶ τῇ παρακλήσει ὑμῶν· περισσοτέρως δὲ μᾶλλον ἐχάρημεν ἐπὶ τῇ χαρᾷ Τίτου, ὅτι ἀναπέπαυται τὸ πνεῦμα αὐτοῦ ἀπὸ πάντων ὑμῶν. | | 13 Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest van u allen verkwikt is geworden. |
14 ὅτι εἴ τι αὐτῷ ὑπὲρ ὑμῶν κεκαύχημαι, οὐ κατῃσχύνθην· ἀλλ’ ὡς πάντα ἐν ἀληθείᾳ ἐλαλήσαμεν ὑμῖν, οὕτω καὶ ἡ καύχησις ἡμῶν, ἡ ἐπὶ Τίτου, ἀλήθεια ἐγενήθη. | | 14 Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem dien ik bij Titus geroemd heb, waarheid geworden. |
15 καὶ τὰ σπλάγχνα αὐτοῦ περισσοτέρως εἰς ὑμᾶς ἐστίν, ἀναμιμνησκομένου τὴν πάντων ὑμῶν ὑπακοήν, ὡς μετὰ φόβου καὶ τρόμου ἐδέξασθε αὐτόν. | | 15 En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. |
16 *χαίρω οὖν ὅτι ἐν παντὶ θαρρῶ ἐν ὑμῖν. * χαίρω οὖν B-edd, Elz, Sc | χαίρω St, B-1565 (folio), M | | 16 Ik verblijd mij dan dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben. |