Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel geeft reden waarom hij den dienst des Evangelies in het einde van het voorgaande hoofdstuk zo hoog had verheven, en beroept zich eerst op de bevinding van de Korinthiërs zelven, die door dezen zijn dienst tot Christus bekeerd waren. 5 Doet daarbij dat deze kracht niet uit hem, maar uit God was. 6 Bewijst hetzelve voorts door een vergelijking van den dienst van Mozes, dien hij een dodende letter in stenen tafelen gedrukt en een bediening der verdoemenis noemt, die niet blijft; en van den dienst der apostelen, dien hij een dienst des Geestes, des levens en der rechtvaardigheid noemt, en die altijd blijft. 13 Verklaart dat op het aangezicht van Mozes een deksel lag, en ook op het lezen der wet, zodat de Joden het einde daarvan niet verstonden. 16 Welk deksel van hen zal geweerd worden als zij tot God zullen bekeerd zijn. 17 Maar dat de dienst des Nieuwen Testaments klaar is, en een middel waardoor de Geest des Heeren krachtig is tot onze vernieuwing. |
| | Dienaars des Nieuwen Testaments |
1 Ἀρχόμεθα πάλιν ἑαυτοὺς συνιστάνειν; *ἢ μὴ χρῄζομεν, ὥς τινες, συστατικῶν ἐπιστολῶν πρὸς ὑμᾶς, ἢ ἐξ ὑμῶν συστατικῶν; * ἢ B-edd, Sc, M-pt | εἰ St, B-edd, Elz, M | | 1 BEGINNENa
1wij onszelven wederom 2u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, 3brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? |
| a 2 Kor. 5:12; 10:8. |
| 2 Kor. 5:12 Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen die in het aangezicht roemen en niet in het hart. 2 Kor. 10:8 Want indien ik ook iets overvloediger zou roemen van onze macht, welke de Heere ons gegeven heeft tot stichting, en niet tot uw nederwerping, zo zal ik niet beschaamd worden; |
| 1 De apostel spreekt hier in het meervoud, omdat deze brief niet alleen in zijn naam, maar ook in den naam van Timotheüs is geschreven. Zie 2 Kor. 1:1. |
| 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: |
| 2 Gr. recommanderen. |
| 3 Of: recommandaties, om ons en onzen dienst bij u en anderen aangenaam te maken. |
| | |
2 ἡ ἐπιστολὴ ἡμῶν ὑμεῖς ἐστέ, ἐγγεγραμμένη ἐν ταῖς καρδίαις ἡμῶν, γινωσκομένη καὶ ἀναγινωσκομένη ὑπὸ πάντων ἀνθρώπων· | | 2 4Gijlieden zijt onze brief, 5geschreven in onze harten, bekend en gelezen 6van alle mensen; |
| 4 Dat is, uw bekering en andere bijzondere gaven, die door onzen dienst onder u zijn teweeggebracht, zijn getuigen van de waardigheid van onzen dienst, zowel bij u als bij anderen; gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt. |
| 5 Dit zegt de apostel vanwege de liefde, die hij met Timotheüs en Silvanus hun toedroeg, en de achting waarin zij bij hen waren. |
| 6 Namelijk die uw bekering en gaven aanmerken en verstaan. |
| | |
3 φανερούμενοι ὅτι ἐστὲ ἐπιστολὴ Χριστοῦ διακονηθεῖσα ὑφ’ ἡμῶν, ἐγγεγραμμένη οὐ μέλανι, ἀλλὰ Πνεύματι Θεοῦ ζῶντος, οὐκ ἐν πλαξὶ λιθίναις, ἀλλ’ ἐν πλαξὶ καρδίας σαρκίναις. | | 3 Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, 7en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet 8met inkt, maar door den Geest 9des levenden Gods, niet b10in stenen tafelen, cmaar 11in vlezen tafelen des harten. |
| 7 Gr. door ons bediend geworden. |
| 8 Namelijk gelijk men andere brieven pleegt te schrijven. |
| 9 Dat is, Die niet alleen Zelf het leven heeft, maar ook hetzelve mededeelt dengenen in welke Hij door Zijn Geest werkt en Zijn wetten inschrijft, Jer. 31:33. Hebr. 8:10. |
| Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| b Ex. 24:12; 34:1. |
| Ex. 24:12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen. Ex. 34:1 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Houw u twee stenen tafelen, gelijk de eerste waren; zo zal Ik op de tafelen schrijven dezelfde woorden die op de eerste tafelen geweest zijn, die gij gebroken hebt. |
| 10 Paulus ziet hier op het schrijven der wet Gods in de twee tafelen des verbonds, Ex. 24:12, welk uiterlijk inschrijven de harten der verdorven mensen niet kon bekeren. Zie Rom. 8:3. Gal. 3:21. |
| Ex. 24:12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Gal. 3:21 Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven was die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn. |
| c Jer. 31:33. Ez. 11:19; 36:26. Hebr. 8:10. |
| Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Ez. 11:19 En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, Ez. 36:26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| 11 Hierdoor wordt niet verstaan hetgeen vlees of vleselijk, dat is, verdorven, in Gods Woord menigmaal genaamd wordt, maar wordt hier genomen voor harten die door Gods Geest zijn bekwaam gemaakt en vernieuwd om het woord des Evangelies met het geloof aan te nemen, gelijk Ez. 36:26, en gelijk de goede aarde, waarvan Christus spreekt Matth. 13:23, waarom de apostel ook zegt in het Grieks sarkinais, niet sarkikais. |
| Ez. 36:26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. Matth. 13:23 Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoud. |
| | |
4 πεποίθησιν δὲ τοιαύτην ἔχομεν διὰ τοῦ Χριστοῦ πρὸς τὸν Θεόν· | | 4 En 12zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God. |
| 12 Namelijk van de kracht en van de vruchten van onzen dienst onder u. |
| | |
5 οὐχ ὅτι ἱκανοί ἐσμεν ἀφ’ ἑαυτῶν λογίσασθαί τι ὡς ἐξ ἑαυτῶν, ἀλλ’ ἡ ἱκανότης ἡμῶν ἐκ τοῦ Θεοῦ· | | 5 Niet dat wij 13van onszelven bekwaam zijn iets 14te denken, als uit onszelven; maar donze bekwaamheid is uit God; |
| 13 Dat is, door onze eigen wijsheid of natuurlijke scherpzinnigheid. |
| 14 Of: te bedenken, namelijk dat bekwaam zou zijn om de harten van de mensen te bekeren, of om ons en anderen tot de zaligheid te brengen. Zie Joh. 15:4, 5. Filipp. 2:13. |
| Joh. 15:4 Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. Joh. 15:5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
| d Filipp. 2:13. |
| Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
| | |
6 ὃς καὶ ἱκάνωσεν ἡμᾶς διακόνους καινῆς διαθήκης, οὐ γράμματος, ἀλλὰ Πνεύματος· τὸ γὰρ γράμμα ἀποκτείνει, τὸ δὲ Πνεῦμα ζωοποιεῖ. | | 6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
edienaars fdes 15Nieuwen Testaments, niet 16der letter, maar 17des Geestes; want de letter 18doodt, maar de Geest 19maakt levend. |
| e 2 Kor. 5:18. |
| 2 Kor. 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. |
| f Hebr. 8:6, 8. |
| Hebr. 8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. Hebr. 8:8 Want hen
berispende, zegt Hij tot hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten; |
| 15 Of: verbonds. Alzo wordt genaamd het verbond der genade, in hetwelk God Zijn volk belooft de vergeving der zonden en de rechtvaardigheid door het geloof in Christus, mitsgaders ook de vernieuwing door den Heiligen Geest, Wiens kracht zich in de predicatie van het Evangelie aan de harten der uitverkorenen openbaart, gelijk beloofd wordt Jer. 31:31. Ez. 36:25, waarom ook het Evangelie een dienst des Geestes en des levens, vss. 6, 8, en der rechtvaardigheid, vers 9, wordt genaamd. |
| Jer. 31:31 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Ez. 36:25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. vers 6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. vers 8 Hoe zal niet veelmeer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? vers 9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. |
| 16 Dat is, des verbonds van de wet, hetwelk letter genaamd wordt, omdat de wet alleen met letteren in stenen tafelen geschreven is, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
| 17 Dat is, der leer en predicatie van het Evangelie, waardoor de Heilige Geest het geloof in ons werkt. Zie Hand. 16:14. Gal. 3:2, 3, enz. |
| Hand. 16:14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. Gal. 3:2 Dit alleen wil ik van u leren: Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? Gal. 3:3 Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen hebt, voleindigt gij nu met het vlees? |
| 18 Namelijk omdat de wet, hoewel zij den weg tot het leven aanwijst, den verdorven mens de kracht niet toebrengt om die te onderhouden, noch beloften om den overtreder de zonden te vergeven, maar vervloekt een iegelijk die niet blijft in al wat er geschreven is, Gal. 3:10, en overtuigt ons van onze overtreding, en dienvolgens dat wij des doods, die den overtreders wordt gedreigd, waardig en denzelven onderworpen zijn, Rom. 7:7, enz. Waarom ook dezelve een bediening der verdoemenis genaamd wordt, vers 9. Zie hiervan breder Rom. 8:2, 3, 4; 10:3, 4, 5. Gal. 3:5, enz.; 4:21, enz. Hebr. 8:6, enz., waar de apostel het onderscheid van deze twee verbonden nader verklaart. |
| Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Rom. 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. vers 9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. Rom. 8:2 Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Rom. 8:4 Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Rom. 10:3 Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen. Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Gal. 3:5 Die u dan den Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet of uit de prediking des geloofs? Gal. 4:21 Zegt mij, gij die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet? Hebr. 8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. |
| 19 Dat is, het Evangelie wijst niet alleen aan den weg tot het leven en de zaligheid, door het geloof in Jezus Christus, maar is ook vergezelschapt met de kracht des Heiligen Geestes, waardoor het geloof in de uitverkorenen gewrocht en bewaard wordt, en zij uit den dood der zonden opgewekt en levend gemaakt worden. |
| | |
7 εἰ δὲ ἡ διακονία τοῦ θανάτου ἐν γράμμασιν, ἐντετυπωμένη ἐν λίθοις, ἐγενήθη ἐν δόξῃ, ὥστε μὴ δύνασθαι ἀτενίσαι τοὺς υἱοὺς Ἰσραὴλ εἰς τὸ πρόσωπον Μωσέως διὰ τὴν δόξαν τοῦ προσώπου αὐτοῦ, τὴν καταργουμένην· | | 7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
gen in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, halzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien 20om de heerlijkheid zijns aangezichts, 21die tenietgedaan zou worden, |
| g Ex. 24:12; 34:1. Deut. 10:1. |
| Ex. 24:12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen. Ex. 34:1 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Houw u twee stenen tafelen, gelijk de eerste waren; zo zal Ik op de tafelen schrijven dezelfde woorden die op de eerste tafelen geweest zijn, die gij gebroken hebt. Deut. 10:1 TERZELFDER tijd zeide de HEERE tot mij: Houw u twee stenen tafelen als de eerste, en klim tot Mij op dezen berg; daarna zult gij u een kist van hout maken. |
| h Ex. 34:30. |
| Ex. 34:30 Als nu Aäron en al de kinderen Israëls Mozes aanzagen, zie, zo glinsterde het vel zijns aangezichts; daarom vreesden zij tot hem toe te treden. |
| 20 Namelijk heerlijkheid des aangezichts van Mozes, welke, gelijk zij tenietgedaan is, ook een voorbeeld is geweest, dat de wet door hem gegeven, ook zou afgedaan worden. Zie de historie hiervan Ex. 34:30 en vervolgens, welke de apostel duidt als een voorbeeld op de leer van Mozes, in schaduwen en rechtvaardigmakingen der wet bestaande. |
| Ex. 34:30 Als nu Aäron en al de kinderen Israëls Mozes aanzagen, zie, zo glinsterde het vel zijns aangezichts; daarom vreesden zij tot hem toe te treden. |
| 21 Dit zegt de apostel van de wet van Mozes, niet alleen ten aanzien van de ceremoniën, die maar tot Christus’ komst zouden duren, maar ook ten aanzien van de wet der tien geboden, aangaande den vloek, dien zij den overtreders dreigt, en de rechtvaardigmaking, die den daders der wet wordt beloofd; in welke beide leden zij door Christus’ dood en gehoorzaamheid moest tenietgedaan worden. Zie vers 11. |
| vers 11 Want indien hetgeen dat tenietgedaan wordt, in heerlijkheid was, veelmeer is hetgeen dat blijft, in heerlijkheid. |
| | |
8 πῶς οὐχὶ μᾶλλον ἡ διακονία τοῦ Πνεύματος ἔσται ἐν δόξῃ; | | 8 Hoe zal niet veelmeer de bediening 22des Geestes in heerlijkheid zijn? |
| 22 Zie vss. 6, 9. |
| vers 6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. vers 9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. |
| | |
9 εἰ γὰρ ἡ διακονία τῆς κατακρίσεως δόξα, πολλῷ μᾶλλον περισσεύει ἡ διακονία τῆς δικαιοσύνης ἐν δόξῃ. | | 9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening 23der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. |
| 23 Dat is, der rechtvaardigmaking, die alleszins gesteld wordt tegen verdoemenis. Zie Rom. 8:33, 34. |
| Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. |
| | |
10 καὶ γὰρ οὐδὲ δεδόξασται τὸ δεδοξασμένον ἐν τούτῳ τῷ μέρει, ἕνεκεν τῆς ὑπερβαλλούσης δόξης. | | 10 Want ook 24het verheerlijkte is zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, 25ten aanzien van deze uitnemende heerlijkheid. |
| 24 Dat is, de wet, die in zichzelve aangezien een bijzondere heerlijkheid heeft, en met heerlijkheid den volke Israëls gegeven is. |
| 25 Dat is, vergeleken met de uitnemende heerlijkheid van het woord des Evangelies en zijn kracht in onze harten. |
| | |
11 εἰ γὰρ τὸ καταργούμενον, διὰ δόξης, πολλῷ μᾶλλον τὸ μένον, ἐν δόξῃ. | | 11 Want indien hetgeen dat tenietgedaan wordt, in heerlijkheid was, veelmeer is 26hetgeen dat blijft, in heerlijkheid. |
| 26 Namelijk het Evangelie, dat blijven zal, zonder aan verandering onderworpen te zijn, totdat Christus zal komen om te oordelen, Matth. 28:19, 20. 1 Kor. 11:26. Openb. 2:25. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. 1 Kor. 11:26 Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt. Openb. 2:25 Maar hetgeen gij hebt, houdt dat, totdat Ik zal komen. |
| | Paulus predikt het Evangelie onbewimpeld |
12 Ἔχοντες οὖν τοιαύτην ἐλπίδα, πολλῇ παρρησίᾳ χρώμεθα· | | 12 Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij veel 27vrijmoedigheid in het spreken, |
| 27 Namelijk gevoegd met klaarheid, gelijk dit ook genomen wordt Mark. 8:32. Joh. 10:24; 16:29. |
| Mark. 8:32 En dit woord sprak Hij vrijuit; en Petrus Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen. Joh. 10:24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit. Joh. 16:29 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit en zegt geen gelijkenis. |
| | |
13 καὶ οὐ καθάπερ Μωσῆς ἐτίθει κάλυμμα ἐπὶ τὸ πρόσωπον ἑαυτοῦ, πρὸς τὸ μὴ ἀτενίσαι τοὺς υἱοὺς Ἰσραὴλ εἰς τὸ τέλος τοῦ καταργουμένου· | | 13 En doen niet gelijkerwijs iMozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, 28opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien k29op het einde van hetgeen dat tenietgedaan wordt. |
| i Ex. 34:35. |
| Ex. 34:35 Zo zagen dan de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes, dat het vel van Mozes’ aangezicht glinsterde; derhalve deed Mozes het deksel weder op zijn aangezicht, totdat hij inging om met Hem te spreken. |
| 28 Met deze woorden wordt eigenlijk Mozes’ mening in het dekken zijns aangezichts niet verklaard, waarvan te lezen is Ex. 34:33, maar het oogmerk van Gods voorzienigheid, die dit tot zulk einde heeft gericht en hier laten verklaren. |
| Ex. 34:33 Alzo eindigde Mozes met hen te spreken; en hij had een deksel op zijn aangezicht gelegd. |
| k Rom. 10:4. |
| Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. |
| 29 Dat is, den binnensten grond, of het doel en oogmerk der wet en der ceremoniën, die op Christus en Zijn rechtvaardigheid haar oogmerk hadden. Want de gehele wet was een leidsman tot Christus, Gal. 3:24. Hetwelk het merendeel der Joden niet verstonden, maar wilden buiten Christus in de gehoorzaamheid van de wet, zo der zeden als der ceremoniën, hun rechtvaardigheid zoeken. En dit is het deksel waarvan de apostel spreekt. |
| Gal. 3:24 Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. |
| | |
14 ἀλλ’ ἐπωρώθη τὰ νοήματα αὐτῶν· ἄχρι γὰρ τῆς σήμερον τὸ αὐτὸ κάλυμμα ἐπὶ τῇ ἀναγνώσει τῆς παλαιᾶς διαθήκης μένει μὴ ἀνακαλυπτόμενον, ὅ τι ἐν Χριστῷ καταργεῖται. | | 14 lMaar hun zinnen zijn 30verhard geworden. Want tot op den dag van heden blijft 31hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, 32hetwelk door Christus tenietgedaan wordt. |
| l Jes. 6:10. Ez. 12:2. Matth. 13:11. Hand. 28:26. Rom. 11:8. |
| Jes. 6:10 Maak het hart dezes volks vet en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze. Ez. 12:2 Mensenkind, gij woont in het midden van een wederspannig huis, dewelke ogen hebben om te zien en niet zien, oren hebben om te horen en niet horen, want zij zijn een wederspannig huis. Matth. 13:11 En Hij antwoordende zeide tot hen: Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Hand. 28:26 Zeggende: Ga heen tot dit volk, en zeg: Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en geenszins bemerken; Rom. 11:8 (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen), tot op den huidigen dag. |
| 30 Namelijk door een rechtvaardig oordeel Gods in dit hun gevoelen van de wet van Mozes. |
| 31 Dat is, hetzelfde verkeerde verstaan, dat hun de wet gegeven was om door dezelve gerechtvaardigd en geheiligd te worden. Zie Rom. 10:3. |
| Rom. 10:3 Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen. |
| 32 Namelijk deksel, tenietgedaan wordt door de kennis en den Geest van Christus, wanneer zij tot Christus bekeerd zullen zijn, gelijk vers 16 verklaard wordt. Want alsdan worden zij, gelijk ook wij, tot het recht verstaan der wet gebracht, en in hun harten overtuigd dat de wet te dien einde niet is gegeven, maar dat zij de rechtvaardigheid buiten haar in Christus door het geloof moeten zoeken. Zie Rom. 10:4. Gal. 3:21, enz. |
| vers 16 Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen. Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. Gal. 3:21 Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven was die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn. |
| | |
15 ἀλλ’ ἕως σήμερον, ἡνίκα ἀναγινώσκεται Μωσῆς, κάλυμμα ἐπὶ τὴν καρδίαν αὐτῶν κεῖται. | | 15 Maar tot den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart. |
16 ἡνίκα δ’ ἂν ἐπιστρέψῃ πρὸς Κύριον, περιαιρεῖται τὸ κάλυμμα. | | 16 mDoch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen. |
| m Matth. 13:11. Rom. 11:23. 1 Kor. 2:10. |
| Matth. 13:11 En Hij antwoordende zeide tot hen: Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Rom. 11:23 Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig dezelve weder in te enten. 1 Kor. 2:10 Doch God heeft het
ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. |
| | |
17 ὁ δὲ Κύριος τὸ Πνεῦμά ἐστιν· οὗ δὲ τὸ Πνεῦμα Κυρίου, ἐκεῖ ἐλευθερία. | | 17 n33De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, 34aldaar is vrijheid. |
| n Joh. 4:24. |
| Joh. 4:24 God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. |
| 33 Dat is, Jezus Christus is de levendmakende Geest, Die door de kracht van Zijn Heiligen Geest en door de predicatie van het Heilig Evangelie het deksel wegneemt en de harten krachtiglijk tot God bekeert. Of: De Heilige Geest is de Heere, door Wien wij bekeerd en in vrijheid gesteld worden, alzo Hij door Zijn Goddelijke kracht en door de leer des Evangelies, die een bediening des Geestes is, vers 8, zulks in ons werkt, en daartoe van den Heere Christus gezonden wordt, waarom Hij ook de Geest des Heeren genaamd wordt, vss. 17, 18. Of: Christus is het geestelijk wezen en gelijk als de ziel van de ceremoniën der wet; gelijk dit woord Geest ook genomen wordt Joh. 6:63. Of: De Heere Die onze harten tot Christus bekeert en dit deksel wegneemt, is de Heilige Geest. Of: De leer des Evangelies van den Heere Christus is de Geest, Die tegen de letter gesteld wordt, vers 6. |
| vers 8 Hoe zal niet veelmeer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? vers 17 De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. vers 18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. Joh. 6:63 De Geest is het Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven. vers 6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| 34 Namelijk van het deksel der onwetendheid, van het juk der wet en de slavernij der zonde en des doods, Rom. 8:15, 16. Gal. 4:7. |
| Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Gal. 4:7 Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus. |
| | |
18 ἡμεῖς δὲ πάντες, ἀνακεκαλυμμένῳ προσώπῳ τὴν δόξαν Κυρίου κατοπτριζόμενοι, τὴν αὐτὴν εἰκόνα μεταμορφούμεθα ἀπὸ δόξης εἰς δόξαν, καθάπερ ἀπὸ Κυρίου Πνεύματος. | | 18 oEn 35wij allen, 36met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, 37als van des Heeren Geest. |
| o 1 Kor. 13:12. 2 Kor. 5:7. |
| 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 2 Kor. 5:7 (Want wij wandelen door geloof en
niet door aanschouwen); |
| 35 Namelijk die dezen Geest des Heeren ontvangen hebben. |
| 36 Hier ziet de apostel wederom op het voorbeeld van Mozes, die het deksel van zijn aangezicht deed, als hij voor den Heere Zelven verscheen, en door dit aanschouwen van God in zijn aangezicht verheerlijkt werd; alzo ook, zegt hij, hebben wij een vrijmoedigen toegang tot God door het Evangelie, hetwelk is als een klare spiegel waarin Gods heerlijk aanschijn van onszelven wordt gezien, en wij naar hetzelfde beeld Gods in ons gemoed meer en meer vernieuwd en verheerlijkt worden. |
| 37 Of: als van den Heere den Geest, dat is, van den Geest Die de Heere is, namelijk eenswezens met den Vader en met den Zoon. |