Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel komt verder en bewijst uit de gebreken, die in hun gemeente nog waren, dat de Korinthiërs meer oorzaak hadden van zich te vernederen dan van te roemen en zich te verheffen, en vooreerst vanwege het dulden van bloedschande onder zich. 2 Vermaant hen ernstiglijk, dat zij dien die zulks beging, uit het midden van hen zouden weren en aan den satan overgeven. 6 Brengt daartoe verscheidene redenen voort, inzonderheid genomen bij gelijkenis van een zuurdesem, welke in het houden van het pascha in het Oude Testament moest uitgezuiverd worden. 9 Onderricht hen daarna breder tegen hoedanige mensen deze kerkelijke tucht moet worden geoefend. 11 Namelijk tegen degenen die broeders genaamd worden en dergelijke ergernissen gaven. 12 Latende degenen die buiten de gemeente waren, Gods oordeel bevolen. |
| | De tucht niet veronachtzamen |
1 Ὅλως ἀκούεται ἐν ὑμῖν πορνεία, καὶ τοιαύτη πορνεία, ἥτις οὐδὲ ἐν τοῖς ἔθνεσιν ὀνομάζεται, ὥστε γυναῖκά τινα τοῦ πατρὸς ἔχειν. | | 1 MEN hoort 1ganselijk dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij die ook onder de heidenen 2niet genaamd wordt, alzo dat er een a3zijns vaders huisvrouw heeft. |
| 1 Dat is, niet als een onzeker gerucht, maar als een gewisse zaak. |
| 2 Namelijk zonder afschuw of verfoeiing. Want hoewel hier en daar in de Griekse, Romeinse en andere historiën zulke voorbeelden gevonden zijn, zo worden die nochtans van dezelve als onbehoorlijk en onwettig altijd veroordeeld. |
| a Lev. 18:8. Deut. 27:20. |
| Lev. 18:8 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte uws vaders. Deut. 27:20 Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slip ontdekt heeft. En al het volk zal zeggen: Amen. |
| 3 Dat is, zijn stiefmoeder, gelijk die ook alzo in Gods Woord genoemd wordt, Lev. 18:8. |
| Lev. 18:8 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte uws vaders. |
| | |
2 καὶ ὑμεῖς πεφυσιωμένοι ἐστέ, καὶ οὐχὶ μᾶλλον ἐπενθήσατε, ἵνα ἐξαρθῇ ἐκ μέσου ὑμῶν ὁ τὸ ἔργον τοῦτο ποιήσας. | | 2 En zijt gij nog opgeblazen, en hebt niet veelmeer 4leed gedragen, opdat hij 5uit het midden van u weggedaan worde, die deze daad begaan heeft? |
| 4 Namelijk gelijk men doet wanneer daar oorzaak is van gemenen rouw. Want hoewel zulke zonden zonden zijn van bijzondere personen, zo gaan zij nochtans de gehele gemeente aan, omdat Gods Naam daarom wordt gelasterd en Zijn toorn daardoor over de gehele gemeente ontstoken, als zij naar behoren niet worden gestraft. |
| 5 Dat is, door den christelijken ban uit uw vergadering geworpen, gelijk hierna vss. 7, 11 verklaard wordt. |
| vers 7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. vers 11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten. |
| | |
3 ἐγὼ μὲν γὰρ ὡς ἀπὼν τῷ σώματι παρὼν δὲ τῷ πνεύματι, ἤδη κέκρικα ὡς παρών, τὸν οὕτω τοῦτο κατεργασάμενον, | | 3 bDoch ik, als wel met het lichaam afwezend, maar tegenwoordig zijnde 6met den geest, heb alrede, alsof ik tegenwoordig ware, dengene die dat alzo bedreven heeft, besloten, |
| b Kol. 2:5. |
| Kol. 2:5 Want hoewel ik met het vlees ván u ben, nochtans ben ik met den geest bij u, mij verblijdende en ziende uw ordening en de vastigheid van uw geloof in Christus. |
| 6 Dat is, met mijn gedachten, wil en kracht des geestes. Zie dergelijk 2 Kon. 5:26. Kol. 2:5. |
| 2 Kon. 5:26 Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, als die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was het tijd om dat zilver te nemen en om klederen te nemen en olijfbomen en wijngaarden en schapen en runderen en knechten en dienstmaagden? Kol. 2:5 Want hoewel ik met het vlees ván u ben, nochtans ben ik met den geest bij u, mij verblijdende en ziende uw ordening en de vastigheid van uw geloof in Christus. |
| | |
4 ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, συναχθέντων ὑμῶν καὶ τοῦ ἐμοῦ πνεύματος, σὺν τῇ δυνάμει τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, | | 4 7In den Naam onzes Heeren Jezus Christus, als gijlieden en mijn geest tezamen vergaderd zullen zijn, 8met de kracht van onzen Heere Jezus Christus, |
| 7 Dat is, volgens het bevel en den last van Christus, en met aanroeping van Zijn Naam, Matth. 18:15. |
| Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. |
| 8 Dat is, de krachtige werking van Christus in de harten dergenen onder welke en tegen welke deze straf wettiglijk wordt gebruikt. Zie Matth. 18:18, 19, 20. |
| Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. Matth. 18:19 Wederom zeg Ik u, indien er twee van u samenstemmen op de aarde over enige zaak die zij zouden mogen begeren, dat die hun zal geschieden van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Matth. 18:20 Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen. |
| | |
5 παραδοῦναι τὸν τοιοῦτον τῷ Σατανᾷ εἰς ὄλεθρον τῆς σαρκός, ἵνα τὸ πνεῦμα σωθῇ ἐν τῇ ἡμέρᾳ τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ. | | 5 cDenzulke 9over te geven aan den satan 10tot verderf des vleses, opdat 11de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. |
| c 1 Tim. 1:20. |
| 1 Tim. 1:20 Onder welke is Hymenéüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren. |
| 9 Dat is, uit uw gemeenschap te bannen, of, gelijk Christus spreekt Matth. 18:17, te houden als een heiden en tollenaar. Want buiten de gemeente van Christus heeft de satan zijn rijk. Zie 2 Tim. 2:25, 26. |
| Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 2 Tim. 2:25 Met zachtmoedigheid onderwijzende degenen die tegenstaan; of God hun te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid, 2 Tim. 2:26 En zij wederom ontwaken mochten uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijn wil. |
| 10 Dat is, tot doding en vernietiging van den ouden mens, dat is, van de verdorven natuur, die doorgaans vlees wordt genaamd. Zie Rom. 8:13. Gal. 5:24. |
| Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Gal. 5:24 Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden. |
| 11 Dat is, de nieuwe mens, die door deze vleselijke begeerten en zonden gelijk dood en begraven scheen, wederom verwekt worde en de overhand verkrijge, totdat hij in den dag der toekomst van Christus in ons geheel en alleen zal heersen. |
| | |
6 οὐ καλὸν τὸ καύχημα ὑμῶν. οὐκ οἴδατε ὅτι μικρὰ ζύμη ὅλον τὸ φύραμα ζυμοῖ; | | 6 12Uw roem is niet goed. dWeet gij niet dat 13een weinig zuurdesem het gehele deeg zuur maakt? |
| 12 Namelijk waarmede gij roemt alsof gij en uw gemeente geheel volmaakt waart. |
| d Gal. 5:9. |
| Gal. 5:9 Een weinig zuurdesem verzuurt het gehele deeg. |
| 13 Gr. een kleine zuurdesem. Met deze gelijkenis verklaart de apostel, dat een ergerlijk mens als hij niet gestraft wordt in de gemeente, anderen lichtelijk tot navolging trekt. |
| | |
7 ἐκκαθάρατε οὖν τὴν παλαιὰν ζύμην, ἵνα ἦτε νέον φύραμα, καθώς ἐστε ἄζυμοι. καὶ γὰρ τὸ πάσχα ἡμῶν ὑπὲρ ἡμῶν *ἐθύθη Χριστός· * ἐθύθη B, Elz, Sc | ἐτύθη St, M | | 7 14Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook 15ons ePascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. |
| 14 Dit kan óf in het bijzonder verstaan worden van de uitzuivering of uitwerping van dezen ergerlijken mens, opdat de gehele gemeente mocht zijn buiten opspraak en gevaar van verdere besmetting, alzo zij alrede door den Geest Gods van den zuurdesem der natuurlijke verdorvenheid grotendeels waren bevrijd; óf in het gemeen voor een algemene vermaning bij gelegenheid van de voorgaande gelijkenis, dat namelijk elk in het bijzonder den ouden zuurdesem der zonde uit zich meer en meer zou uitzuiveren, gelijk zij alrede van de heerschappij derzelve verlost waren. Zie Ef. 4:22. Kol. 3:5, 9, 10. |
| Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; Kol. 3:9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; |
| 15 Of: ons Pascha is voor ons geofferd, dat is, het Pascha Dat voor ons tot verzoening onzer zonden is geofferd. Christus wordt hier genaamd het Pascha, door een oneigenlijke manier van spreken, die van de sacramenten dikwijls gebruikt wordt (gelijk het brood in het Avondmaal genaamd wordt het lichaam van Christus, en de gemeenschap des lichaams van Christus), omdat het paaslam een teken en beeld van Christus en Zijn offerande was. Zie Joh. 19:36. |
| Joh. 19:36 Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. |
| e Jes. 53:7. Joh. 1:29. 1 Kor. 15:3. |
| Jes. 53:7 Als
dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Joh. 1:29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. 1 Kor. 15:3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; |
| | |
8 ὥστε ἑορτάζωμεν, μὴ ἐν ζύμῃ παλαιᾷ, μηδὲ ἐν ζύμῃ κακίας καὶ πονηρίας, ἀλλ’ ἐν ἀζύμοις εἰλικρινείας καὶ ἀληθείας. | | 8 16Zo dan, laat ons ffeesthouden, niet 17in den gouden zuurdesem, noch 18in den zuurdesem der kwaadheid en der boosheid, maar 19in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid. |
| 16 Hetgeen de Israëlieten na het slachten van het uiterlijke pascha in het voorbeeld moesten doen op de voorbereiding van pascha met het uitzuiveren van allen zuurdesem, en met zeven dagen lang zich van gezuurde broden te onthouden, volgens Gods bevel, Ex. 12:15, dat gebiedt de apostel den Christenen in de betekende zaak al hun leven lang te doen; namelijk heiliglijk en rechtvaardiglijk te wandelen voor God en de mensen, en derhalve ook alle ergernissen uit zich te weren, nadat zij door de offerande en besprenging van het bloed van Christus met God verzoend zijn. |
| Ex. 12:15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel die zal uitgeroeid worden uit Israël. |
| f Ex. 12:3, 15. |
| Ex. 12:3 Spreekt tot de ganse vergadering Israëls, zeggende: Aan den tiende dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaders, een lam voor een huis. Ex. 12:15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel die zal uitgeroeid worden uit Israël. |
| 17 Dat is, in de besmetting van de aangeboren natuurlijke verdorvenheid. |
| g Deut. 16:3. |
| Deut. 16:3 Gij zult niets gedesemds op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde broden op hetzelve eten, een brood der ellende (want inderhaast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens. |
| 18 Dat is, noch in andere moedwillige zonden en boosheden, die de natuurlijke mensen nog dagelijks daarbij hopen. |
| 19 Dat is, in een zuiveren en onbesmetten wandel. |
| | |
9 Ἔγραψα ὑμῖν ἐν τῇ ἐπιστολῇ μὴ συναναμίγνυσθαι πόρνοις· | | 9 Ik heb u geschreven 20in den brief, hdat gij u niet zoudt 21vermengen met de hoereerders; |
| 20 Dit verstaan sommigen van een anderen brief, dien de apostel voor dezen aan de gemeente van Korinthe zou geschreven hebben, omdat de woorden die volgen, met zovele letters hiervoor niet uitgedrukt staan; doch alzo de zin van deze woorden hiervoor in het tweede en zevende vers verhaald is, zo kan dit bekwamelijk van dezen zelfden brief van Paulus verstaan worden. |
| h Deut. 7:2. Matth. 18:17. 2 Kor. 6:14. Ef. 5:11. 2 Thess. 3:14. |
| Deut. 7:2 En de HEERE uw God hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij hen slaat, zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 2 Kor. 6:14 Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Ef. 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; |
| 21 Dat is, tot de gemeenschap uwer gemeente toelaten, en met hen als broeders gemeenzaamlijk verkeren. Zie vers 11. |
| vers 11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten. |
| | |
10 καὶ οὐ πάντως τοῖς πόρνοις τοῦ κόσμου τούτου, ἢ τοῖς πλεονέκταις, ἢ ἅρπαξιν, ἢ εἰδωλολάτραις· ἐπεὶ ὀφείλετε ἄρα ἐκ τοῦ κόσμου ἐξελθεῖν. | | 10 22Doch niet geheel met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten 23uit de wereld gaan. |
| 22 Dat is, dit versta ik niet in het gemeen van al zulke ergerlijke mensen, die onder u of bij u wonen. |
| 23 Namelijk alzo de wereld vol is van zulke mensen, waarmede gij dagelijks te doen hebt, welker voetstappen gij niet moet volgen, maar die gij moet zoeken voor Christus te gewinnen, Matth. 5:16. Ef. 5:11. En hoewel dit op alle eeuwen past, zo paste het nochtans allermeest op die eeuw, in welke het heidendom de overhand had, die allen afgodendienaars waren, waar deze andere zonden gemeenlijk op volgen. |
| Matth. 5:16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Ef. 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. |
| | |
11 νυνὶ δὲ ἔγραψα ὑμῖν μὴ συναναμίγνυσθαι, ἐάν τις ἀδελφὸς ὀνομαζόμενος *ᾖ πόρνος, ἢ πλεονέκτης, ἢ εἰδωλολάτρης, ἢ λοίδορος, ἢ μέθυσος, ἢ ἅρπαξ· τῷ τοιούτῳ μηδὲ συνεσθίειν. * ᾖ B, Elz, Sc, M | ἢ St | | 11 24Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, 25een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of 26een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; idat gij met zodanig een ook niet 27zult eten. |
| 24 Dat is, heb nodig geacht u te schrijven, opdat gij mij wel verstaat. |
| 25 Dat is, voor een lidmaat der gemeente gehouden en gekend wordt, gelijk de Christenen doorgaans in de Handelingen der Apostelen en brieven van dezelve broeders genaamd worden, gelijk ook Christus van deze kerkelijke tucht alzo spreekt, Matth. 18:15. |
| Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. |
| 26 Dat de Christenen alsdan zich ook somwijlen in afgoderij misgingen, blijkt 1 Kor. 10:20. Openb. 2:14, 20. |
| 1 Kor. 10:20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. Openb. 2:14 Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt die de lering van Bíleam houden, die Balak leerde den kinderen Israëls een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren. Openb. 2:20 Maar Ik heb enige
weinige dingen tegen u, dat gij de vrouw Izébel, die zichzelve zegt een profetes te zijn, laat leren en Mijn dienstknechten verleiden, dat zij hoereren en afgodenoffer eten. |
| i Num. 12:14. Matth. 18:17. 2 Thess. 3:14. 2 Joh. vs. 10. |
| Num. 12:14 En de HEERE zeide tot Mozes: Zo haar vader smadelijk in haar aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten en daarna aangenomen worden. Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet. |
| 27 Dat is, zult geen gemeenzame en openbare onderlinge vriendschap met zulken onderhouden, opdat zij zich mogen schamen. Zie 2 Thess. 3:14. 2 Joh. vs. 10. Anderszins verbiedt de apostel niet, dat van man en vrouw, ouders en kinderen en dergelijke, de burgerlijke gemeenschap (waar de wet der natuur en zeden de mensen aan verbindt) zelfs met zodanigen onderhouden wordt; alzo de kerkelijke tucht dezulken maar ontbloot van de gemeenschap die Christenen als Christenen, zo in het geestelijke als in het wereldlijke, eigen hebben; niet waarmede zij als mensen of burgers in het gemeen aan elkander verbonden zijn. |
| 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet. |
| | |
12 τί γάρ μοι καὶ τοὺς ἔξω κρίνειν; οὐχὶ τοὺς ἔσω ὑμεῖς κρίνετε; | | 12 Want wat heb ik ook 28die buiten zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet 29die binnen zijn? |
| 28 Dat is, nog vreemd van de gemeente van Christus, en van het geloof, Ef. 2:12. |
| Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
| 29 Dat is, die voor leden van de gemeente gehouden worden, die hij vers 11 broeders noemt. |
| vers 11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten. |
| | |
13 τοὺς δὲ ἔξω ὁ Θεὸς κρίνει. καὶ ἐξαρεῖτε τὸν πονηρὸν ἐξ ὑμῶν αὐτῶν. | | 13 Maar die buiten zijn 30oordeelt God. kEn doet gij dezen boze uit ulieden weg. |
| 30 Dat is, behoudt die tot Zijn eigen oordeel, om die te straffen of bekeren. Waarmede hij toont dat, al is het dat zulken buiten de tucht van de kerk zijn, zij daarom van Gods oordeel niet vrij zijn. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Kor. 11:32. |
| 1 Kor. 11:32 Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. |
| k Deut. 13:5. |
| Deut. 13:5 En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |