Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De intocht in Jeruzalem |
1 ENa toen zij Jeruzalem genaakten, te Bethfagé en Bethanië aan den Olijfberg, zond Hij twee van Zijn discipelen uit, a Matth. 21:1. Luk. 19:29. |
a Matth. 21:1 EN als zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: Luk. 19:29 En het geschiedde als Hij nabij Bethfagé en Bethanië gekomen was, aan den berg genaamd den Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond, |
2 En zeide tot hen: Gaat heen in het vlek dat tegen u over is; en terstond als gij in hetzelve komt, zult gij vinden een veulen gebonden, op hetwelk geen mens gezeten heeft; ontbindt het en brengt het. |
3 En indien iemand tot u zegt: Waarom doet gij dat? zo zegt dat de Heere hetzelve van node heeft, en hij zal het terstond herwaarts zenden. |
4 En zij gingen heen en vonden het veulen gebonden bij de deur, buiten aan de wegscheiding, en zij ontbonden hetzelve. |
5 En sommigen van degenen die aldaar stonden, zeiden tot hen: Wat doet gij, dat gij het veulen ontbindt? |
6 Doch zij zeiden tot hen gelijk Jezus bevolen had; en zij lieten hen gaan. |
7 En zij brachten bhet veulen tot Jezus en wierpen chun klederen daarop; en Hij zat op hetzelve. b Joh. 12:14. c 2 Kon. 9:13. |
b Joh. 12:14 En Jezus vond een jongen ezel en zat daarop, gelijk geschreven is: c 2 Kon. 9:13 Toen haastten zij zich en een iegelijk nam zijn kleed en legde het onder hem op den hoogsten trap; en zij bliezen met de bazuin en zeiden: Jehu is koning geworden. |
8 En velen spreidden hun klederen op den weg, en anderen hieuwen meien van de bomen en spreidden ze op den weg. |
9 En die voorgingen en die volgden riepen, zeggende: Hosanna! dGezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! d Ps. 118:26. |
d Ps. 118:26 Gezegend zij hij die daar komt in den Naam des HEEREN; wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. |
10 Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! |
11 eEn Jezus kwam binnen Jeruzalem en in den tempel; en als Hij alles rondom bezien had, en het nu avondstond was, ging Hij uit naar Bethanië met de twaalve. e Matth. 21:12, 14. Luk. 19:45. Joh. 2:14. |
e Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. Matth. 21:14 En er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in den tempel, en Hij genas dezelve. Luk. 19:45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten, Joh. 2:14 En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
De vijgenboom vervloekt |
12 fEn des anderen daags, als zij uit Bethanië gingen, hongerde Hem. f Matth. 21:18. |
f Matth. 21:18 En des morgens vroeg, als Hij wederkeerde naar de stad, hongerde Hem. |
13 En ziende van verre een vijgenboom die bladeren had, ging Hij om te zien of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij gekomen zijnde, vond Hij niets dan bladeren; want het was de tijd der vijgen niet. |
14 En Jezus antwoordende zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid. En Zijn discipelen hoorden het. |
De tempelreiniging |
15 En zij kwamen te Jeruzalem; gen Jezus in den tempel gegaan zijnde, begon degenen die in den tempel verkochten en kochten, uit te drijven; en de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten, keerde Hij om; g Matth. 21:12. Luk. 19:45. Joh. 2:14. |
g Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. Luk. 19:45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten, Joh. 2:14 En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
16 En liet niet toe dat iemand enig vat door den tempel droeg. |
17 hEn Hij leerde, zeggende tot hen: Is er niet geschreven: iMijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden allen volken? kMaar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. h Matth. 21:13. Luk. 19:46. i 1 Kon. 8:29. Jes. 56:7. k Jer. 7:11. |
h Matth. 21:13 En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt. Luk. 19:46 Zeggende tot hen: Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. i 1 Kon. 8:29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. Jes. 56:7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. k Jer. 7:11 Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een spelonk der moordenaars? Zie, Ik heb het ook gezien, spreekt de HEERE. |
18 En de schriftgeleerden en overpriesters hoorden dat, en lzochten hoe zij Hem doden zouden; want zij vreesden Hem, omdat de ganse schare ontzet was over Zijn leer. l Joh. 7:19. |
l Joh. 7:19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? |
19 En als het nu laat geworden was, ging Hij uit buiten de stad. |
De vijgenboom verdord |
20 En des morgens vroeg voorbijgaande, zagen zij dat de vijgenboom verdord was van de wortels af. |
21 En Petrus zulks indachtig geworden zijnde, zeide tot Hem: Rabbi, zie, de vijgenboom dien Gij vervloekt hebt, is verdord. |
22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Hebt geloof op God. |
23 mWant voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. m Matth. 17:20; 21:21. Luk. 17:6. |
m Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Luk. 17:6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. |
24 Daarom zeg Ik u: nAlle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. n Jer. 29:12. Matth. 7:7. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 15:7; 16:24. Jak. 1:5, 6. 1 Joh. 3:22; 5:14. |
n Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 15:7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Jak. 1:6 Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
25 En wanneer gij staat om te bidden, overgeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. o Matth. 6:14. Kol. 3:13. |
o Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
26 pMaar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven. p Matth. 18:35. |
p Matth. 18:35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. |
De vraag naar Jezus’ bevoegdheid |
27 qEn zij kwamen wederom te Jeruzalem. En als Hij in den tempel wandelde, kwamen tot Hem de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen; q Matth. 21:23. Luk. 20:1. |
q Matth. 21:23 En als Hij in den tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven? Luk. 20:1 EN het geschiedde in een van die dagen, als Hij in den tempel het volk leerde en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters en schriftgeleerden met de ouderlingen daarover kwamen, |
28 En zeiden tot Hem: rDoor wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven, dat Gij deze dingen doen zoudt? r Ex. 2:14. Hand. 4:7; 7:27. |
r Ex. 2:14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden. Hand. 4:7 En als zij hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat kracht of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan? Hand. 7:27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? |
29 Maar Jezus antwoordende zeide tot hen: Ik zal u ook één woord vragen; antwoordt Mij ook, en zo zal Ik u zeggen door wat macht Ik deze dingen doe. |
30 De doop van Johannes, was die uit den hemel of uit de mensen? Antwoordt Mij. |
31 En zij overlegden onder elkander, zeggende: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? |
32 Maar indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij het volk. sWant zij hielden allen van Johannes dat hij waarlijk een profeet was. s Matth. 14:5. Mark. 6:20. |
s Matth. 14:5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet. Mark. 6:20 Want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en hoorde hem gaarne. |
33 En antwoordende zeiden zij tot Jezus: Wij weten het niet. En Jezus antwoordende zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet door wat macht Ik deze dingen doe. |