Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Boetvaardigheid en onbekeerlijkheid |
1 KOMT en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden. |
2 Hij zal ons na twee dagen levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. |
3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands. |
4 Wat zal Ik u doen, o Efraïm, wat zal Ik u doen, o Juda? Dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die heengaat. |
5 Daarom heb Ik hen behouwen door de profeten; Ik heb hen gedood door de redenen Mijns monds; en uw oordelen zullen voortkomen aan het licht. |
6 Want aIk heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers. a Matth. 9:13; 12:7. |
a Matth. 9:13 Doch gaat heen en leert wat het is: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Matth. 12:7 Doch zo gij geweten hadt wat het is: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben. |
7 Maar zij bhebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld. b Hos. 8:1. |
b Hos. 8:1 DE bazuin aan uw mond; hij komt als een arend tegen het huis des HEEREN, omdat zij Mijn verbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden. |
8 Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed. |
9 Gelijk de benden der straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap der priesters; zij moorden op den weg naar Sichem; waarlijk, zij doen schandelijke daden. |
10 Ik zie een afschuwelijke zaak in het huis Israëls; aldaar is Efraïms hoererij, Israël is verontreinigd. |
11 Ook heeft hij u, o Juda, een oogst gezet, als Ik de gevangenen Mijns volks wederbracht. |