Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 73 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 73

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De profeet beschrijft, door zijn voorbeeld, de zware aanvechting die de gelovigen hebben over den voorspoed der goddelozen en het kruis der vromen, wijzende den rechten weg om deze zwarigheid te overwinnen, met betrachting van Gods wijze regering, die den goddelozen strekt tot overtuiging en verderf, maar den vromen ten beste, bijzonderlijk opdat zij leren hun volkomen genoegen alleen te nemen in Gods genade en zalige gemeenschap.
 
De aanvechting van den vrome
1 EEN psalm van 1Asaf.
2Immers is God Israël goed, dengenen 3die rein van hart zijn.
1 Zie Ps. 50 op vers 1. verwijsteksten
2 Of: Evenwel, nochtans, zekerlijk. Met deze woorden breekt de profeet uit, nadat hij een zwaren inwendigen strijd en aanvechting, vanwege der goddelozen tijdelijk geluk, overwonnen had. Vgl. Ps. 62:2. verwijsteksten
3 Dat is, den rechten Israëlieten, niet die zonder zonde zijn (Spr. 20:9), maar die Hem met een oprecht geloof en ongeveinsde godzaligheid dienen. Zie Joh. 1:48. Hand. 15:9. Rom. 9:6, 8. 1 Joh. 3:3. verwijsteksten
 
2 Maar mij aangaande, 4mijn voeten waren bijna uitgeweken, mijn treden waren bijkans uitgeschoten.
4 Anders: ik was bijna uitgeweken met mijn voeten.
 
3 aWant ik was nijdig op de 5dwazen, ziende der goddelozen 6vrede.
a Job 21:7, enz. Ps. 37:1. Jer. 12:1, 2. verwijsteksten
5 Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 5 op vers 6. verwijsteksten
6 Dat is, tijdelijk geluk en voorspoed.
 
4 Want er zijn geen 7banden 8tot hun dood toe, en hun kracht is 9fris.
7 Of: knopen; dat is, zij hebben geen kwellingen van krankten en lichamelijke zwakheden, waardoor de mens als gebonden en belet wordt in zijn handel en wandel. Sommigen houden het voor een gelijkenis genomen van de grove sterke draden, die in het weven effen en onverbroken aflopen, zodat men ze niet behoeft te knopen of te binden. Alzo loopt het leven van vele goddelozen effen door, zonder grote strubbeling, tegenslag of hindernis.
8 Anders: in hun dood; dat is, zij sterven een zachten en gemakkelijken dood. Zie Job 21:13. verwijsteksten
9 Dat is, lustig, gezond zijn zij (zie Job 21:23, 24). Hebr. vet, gezond. Anders: hun begin is sterk. verwijsteksten
 
5 Zij zijn niet in de moeite als andere 10mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd.
10 Hebr. in de moeite des mensen, en zo terstond wederom. Hier worden twee woorden enosch en adam (beide betekenende een mens) gebruikt, waarvan het eerste ziet op de sterfelijkheid en rampspoed, het andere op den oorsprong des lichaams: van de aarde.
 
6 Daarom 11omringt hen de hovaardij als een keten, het geweld bedekt hen als een 12gewaad.
11 Voor deze woorden, omringt hen als een keten, is in het Hebreeuws een woord, betekenende zoveel alsof men zeide: ketent hen, dat is, is hun in plaats van een keten, omgehangen sieraad, gouden halsband. Of: zij zijn met hovaardij rondom behangen, gelijk een keten rondom den hals gaat.
12 Of: pronkkleed. Het Hebreeuwse woordje wordt Spr. 7:10 gebruikt van het kleed ener overspeelster, en schijnt de betekenis te hebben van een welzittend, welpassend, sierlijk habijt; alzo pronken de goddelozen met overlast en geweld, alsof zij hun sieraad en smuk waren. Zie het tegendeel Job 29:14. verwijsteksten
 
7 Hun ogen 13puilen uit van vet; zij 14gaan de inbeeldingen des harten te boven.
13 Hebr. gaat uit, te weten elk oog. Vgl. Job 15:27. verwijsteksten
14 Dat is, het gaat hun beter dan zij zichzelven hadden ingebeeld; of: de inbeeldingen huns harten gaan voort, of: zij bedrijven meer kwaad dan iemands hart zou kunnen bedenken. Vgl. Jer. 5:28. verwijsteksten
 
8 Zij 15mergelen de lieden uit en spreken 16boselijk van verdrukking; zij spreken uit de 17hoogte.
15 Of: doen de mensen uitteren of smelten, door allerlei overlast en trots, als de volgende woorden verklaren. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier alzo gevonden, en daarom verscheidenlijk overgezet.
16 Hebr. in of met het boze of de boosheid.
17 Voerende overal (als men zegt) het hoogste woord, willende van niemand tegengesproken zijn. Vgl. Ps. 12:5. verwijsteksten
 
9 18Zij zetten hun mond tegen den Hemel, en hun tong wandelt op de aarde.
18 Dat is, zij lasteren onbeschroomd zowel God en alle Goddelijke zaken als de mensen. Vgl. Openb. 13:6. Alzo wordt door den Hemel God verstaan Dan. 4:26. Luk. 15:18. verwijsteksten
 
10 Daarom keert zich 19Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen 20bekers worden uitgedrukt,
19 Te weten Gods, van Welken in het eerste vers van dezen psalm en in het naastvolgende gesproken wordt. De zin is, dat de vromen, overdenkende hun groot kruis en daarentegen der goddelozen voorspoed, met deze gedachten bestreden worden: of ook God op de menselijke zaken acht zou nemen.
20 Of: bekkens; dat is, lijden wordt hun in een volle en overvloeiende maat toegedeeld, alsof men water in een bekken of beker voor iemand uit iets dat vol vochtigheid is, uitwrong of uitdrukte. Zie 2 Sam. 22 op vers 17. Ps. 11 op vers 6. Of men kan door de wateren hier verstaan tranen; uit vergelijking van Ps. 42:4 en 80:6; alsof de profeet zeide: een beker vol tranen. verwijsteksten
 
11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste?
12 Zie, dezen zijn goddeloos; nochtans 21hebben zij rust in de wereld, zij vermenigvuldigen het 22vermogen.
21 Hebr. zij zijn de gerusten of vredehebbenden der wereld of der eeuw of eeuwigheid; dat is, die den vrede (vgl. Joh. 14:27) of het geluk dezer wereld genieten, of hun leven lang in rust, gemak en weelde zitten en gans zorgeloos leven. Van zulk gebruik van het woord (eeuwigheid) zie Deut. 15 op vers 17, en vgl. met deze klacht Jer. 12:1, 2. verwijsteksten
22 Dat is, rijkdom, als Deut. 8:17, 18. Ruth 2:1. 2 Kon. 5:1. verwijsteksten
 
13 23Immers heb ik tevergeefs mijn 24hart gezuiverd, en mijn 25handen in onschuld gewassen;
23 Woorden van den profeet in zijn strijd.
24 Zie op vers 1. verwijsteksten
25 Zie Ps. 26 op vers 6. verwijsteksten
 
14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben; en mijn straffing is er 26alle morgens.
26 Hebr. in de morgenstonden, dat is, alle morgens, of vroeg. Alzo Job 7:18. Ps. 101:8. Jes. 33:2. Klgld. 3:23. verwijsteksten
 
15 Indien ik zou 27zeggen: Ik zal ook 28alzo spreken, zie, zo zou ik trouweloos zijn aan het 29geslacht Uwer kinderen.
27 Dit kan men nemen voor zeggen bij zichzelven, dat is, denken, als elders dikwijls.
28 Dat is, ik zal deze verzoeking de overhand in mij laten nemen, mijn vlees bijvallen, en voortaan de vromen bij openlijke uitspraak verdoemen en de goddelozen prijzen.
29 Dat is, aan de ganse menigte der vromen, Uw ganse kerk, ook genoemd het geslacht der rechtvaardigen of het rechtvaardig geslacht, Ps. 14:5. Hij wil zeggen, dat hij de kerke Gods grotelijks zou verongelijken en zich grovelijk aan hen en God Zelven vergrijpen, door die om des kruises wil te verdoemen. Van het Hebreeuwse woordje dat voor geslacht genomen wordt, zie Ps. 12 op vers 8. verwijsteksten
 
16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan, maar het was moeite in mijn 30ogen;
30 Dat is, deze zaak, van het kruis der vromen en geluk der goddelozen, scheen mij te zwaar om te begrijpen, ik kon mij daarin niet terechtbrengen. Zie Job 18 op vers 3. verwijsteksten
 
17 Totdat ik in Gods 31heiligdommen inging, en op hun 32einde merkte.
31 Versta Gods Woord en de plaats waar Gods volk bijeenkomt en Zijn Woord verhandeld, geleerd en onderzocht wordt.
32 Hebr. achterste, laatste, uiterste, dat is, hoe de goddelozen ten laatste varen zullen, als Deut. 32:20, 29, enz. verwijsteksten
 
18 Immers zet Gij hen op 33gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in 34verwoestingen.
33 Een gelijkenis genomen van slibberige wegen, waarop men niet vast gaat en lichtelijk komt te vallen.
34 Of: verstoringen. Eigenlijk die met groot gedruis en onstuimigheid overvallen.
 
19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting; nemen een einde, worden teniet van verschrikkingen!
20 Als een 35droom na het ontwaken, als Gij 36opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun 37beeld verachten.
35 Dat is, al hun geluk, voorspoed, weelde en wellust verdwijnt inderhaast, gelijk een droom, wanneer men wakker wordt. Zie Job 20:8, 9. Jes. 29:7, 8. verwijsteksten
36 Dat is, U gereedmaakt tot hun straf, Gij Die tevoren scheent te slapen en hun boosheid niet te zien. Alzo Ps. 35:23, enz. Anders: als Gij hen opwekt, te weten ten jongsten dage. verwijsteksten
37 Dat is, al hun vergankelijk geluk, heerlijkheid en glans. Vgl. Ps. 39:7. 1 Kor. 7:31. Dit kan men wijders ook duiden op de eeuwige smaadheid der goddelozen, die zij lijden zullen na de opstanding uit de doden. Zie Dan. 12:2. verwijsteksten
 
21 Als mijn hart 38opgezwollen was, en ik in mijn 39nieren geprikkeld werd,
38 Of: opliep, als een zuurdeeg; waarvan het Hebreeuwse woord eigenlijk gebruikt wordt. Dat is, als ik zo onrustig, verdrietig en toornig was over der goddelozen geluk.
39 Dat is, heftiglijk bewogen werd, of: mijn bewegingen zeer scherp waren. Zie Job 19 op vers 27. verwijsteksten
 
22 Toen was ik 40onvernuftig en wist niets, ik was een 41groot beest bij U.
40 Als een onvernuftig dier. Zie Ps. 49 op vers 11. verwijsteksten
41 Dat is, zeer beestachtig. Hebr. behemoth, dat is, beesten. Welk woord gebruikt wordt Job 40:10, naar sommiger gevoelen, van den olifant. De zin is: Ik mocht met recht bij U gehouden worden zo onverstandig en beestachtig als de beesten zelve. verwijsteksten
 
23 Ik zal dan geduriglijk 42bij U zijn; Gij hebt mijn 43rechterhand gevat.
42 Dat is, mij aan U houden en mij in Uw wijze en heilige regering geruststellen.
43 Dat is, mij in mijn onverstand en zwaren strijd bewaard en ondersteund, dat ik niet ben afgeweken. Zie vers 2. verwijsteksten
 
24 Gij zult mij leiden door Uw 44raad; en daarna zult Gij mij in 45heerlijkheid opnemen.
44 Dat is, door Uw Woord en Uw Heiligen Geest, mitsgaders Uw Vaderlijke voorzorg en regering.
45 Vgl. deze manier van spreken met 1 Tim. 3:16. Hebr. 2:10. Insgelijks 1 Thess. 4:17. verwijsteksten
 
25 46Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U 47lust mij ook niets op de aarde.
46 Of: Wie is er voor mij, te weten benevens U? Welke woorden, in het volgende lid gesteld, hiertoe ook behoren. Hij wil zeggen, dat hij in den hemel niemand heeft dien hij aanroept en op welken hij vertrouwt, dan God.
47 Om daarin mijn genoegen te stellen of daarop te vertrouwen. De profeet wil zeggen, dat God zijn enige en opperste Goed is, Welk hebbende, hij ten volle tevreden is.
 
26 Bezwijkt mijn 48vlees en mijn hart, zo is God de 49Rotssteen mijns harten en mijn 50Deel in eeuwigheid.
48 Dat is, lijf en ziel, als Ps. 84:3. verwijsteksten
49 Dat is, op Welken mijn hart vertrouwt, als mijn Sterkte en Toevlucht. Zie Deut. 32 op vers 4. verwijsteksten
50 Vgl. Ps. 16 op vss. 5, 6. verwijsteksten
 
27 Want zie, die 51verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit al wie 52van U afhoereert.
51 Die geen gemeenschap met U hebben, of zich ver van U houden.
52 Dat is, geestelijke hoererij of overspel bedrijft, iets anders liever hebbende dan U. Zie Lev. 17 op vers 7. verwijsteksten
 
28 Maar mij aangaande, het is mij goed 53nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.
53 Hebr. nabijheid, of nadering Gods, dat is, tot God, als Jes. 58:2. verwijsteksten

Einde Psalm 73