Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
In dezen psalm (zijnde een kort begrip van het ganse Evangelie) spreekt David van de beroeping van Jezus Christus tot het geestelijke Koninkrijk Zijner gemeente en Zijn eeuwig Priesterdom; tegelijk stelt hij voor ogen de geweldige overwinning over Zijn vijanden en Zijn triomf over dezelve. |
Profetie van Christus’ regering |
1 EEN psalm van David. 1De HEERE heeft 2tot mijn Heere 3gesproken: 4Zit tot Mijn rechterhand, 5totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. | | 1 Te weten God de Vader. |
2 Dat is, tot Christus, Denwelken David hier zijn Heere noemt. Want Christus is de Zone Davids naar het vlees, maar Davids Heere aangezien Hij een waarachtig God is met God den Vader en den Heiligen Geest, en een Heere van alle mensen, doch inzonderheid van Zijn uitverkorenen. Zie Matth. 22:43, 45. Mark. 12:36. Luk. 20:42. Hand. 2:34. Hebr. 1:13. Matth. 22:43 Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David in den Geest zijn Heere? zeggende: Matth. 22:45 Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon? Mark. 12:36 Want David zelf heeft door den Heiligen Geest gezegd: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. Luk. 20:42 En David zelf zegt in het boek der Psalmen: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, Hebr. 1:13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten? |
3 Te weten in Zijn eeuwigen raad, denwelken Hij ons te zijner tijd heeft geopenbaard en laten verkondigen. |
4 Dat is, heers in heerlijkheid en majesteit, in den hemel en op de aarde, 1 Kor. 15:25. Ef. 1:20, enz. Hebr. 1:3, 13; 8:1; 10:12, 13. Deze manier van spreken is genomen van de koningen, die aan hun rechterhand zetten wie zij eer willen aandoen. Zie 1 Kon. 2:19. Ps. 45:10. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechter hand in den hemel, Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 1:13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten? Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen, Hebr. 10:12 Maar Deze, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechter hand Gods, Hebr. 10:13 Voorts verwachtende totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten. 1 Kon. 2:19 Zo kwam Bathséba tot den koning Sálomo om hem voor Adónia aan te spreken. En de koning stond op, haar tegemoet, en boog zich voor haar; daarna zat hij op zijn troon en deed een stoel voor de moeder des konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. Ps. 45:10 Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatdochteren; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. |
5 De zin is: Totdat Ik Uw vijanden (te weten de vervolgers der kerk, ja, den dood zelven, 1 Kor. 15:25, 26) aan U zal onderworpen hebben. Hieruit kan men geenszins besluiten, dat Christus geen eeuwig Koninkrijk hebben zou, ofschoon de manier van de bediening van het Rijk van Christus, zodanig als die nu is, ten jongsten dage met het laatste oordeel zal ophouden; want alsdan zullen er geen vijanden meer zijn, die de kerk van Christus zullen kunnen schaden, 1 Kor. 15:24, 28. Zie de aant. Gen. 28 op vers 15. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. 1 Kor. 15:26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. 1 Kor. 15:28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. Gen. 28:15 (kt.) En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal waar gij heen trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in ditzelve land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben hetgeen Ik tot u gesproken heb. |
2 6De HEERE zal 7den scepter 8Uwer sterkte 9zenden 10uit Sion, zeggende: 11Heers in het midden 12Uwer vijanden. | | 6 In het eerste vers heeft David het volk Gods aangesproken; hier spreekt hij nu Christus aan. |
7 Of: Uw sterken scepter; of: de roede of den staf Uwer sterkte; te weten de verkondiging van het Heilig Evangelie, waardoor de Heilige Geest krachtiglijk in de harten der uitverkorenen werkt. Zie Rom. 1:16. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. |
8 O Christus. |
9 Te weten in de ganse wereld. |
10 Versta dit alzo, dat het Evangelie eerst te Jeruzalem en in het Joodse land moest gepredikt worden, en vandaar verder uitgespreid worden door de ganse wereld, Jes. 2:3. Micha 4:2. Hand. 1:8. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:2 En vele heidenen zullen heengaan en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. |
11 Te weten door Uw Woord en Geest in de harten der uitverkorenen, en door Uw almogendheid in het beschutten van Uw kerk en in het straffen van de vervolgers derzelve. Anders: Gij zult heersen. |
12 Te weten der vijanden Uwer kerk. Want die de kerk vervolgt, die vervolgt Christus Zelven, Hand. 9:4. Hand. 9:4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? |
3 13Uw volk zal zeer gewillig zijn 14op den dag Uwer heirkracht, 15in heilige sieradiën; 16uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn. | | 13 Hebr. Uw volk der gewilligheden; dat is, het zal zijn een volk van grote gewilligheid, of vol gewilligheid, te weten om het Evangelie aan te nemen en om U, o Heere Jezus Christus, te dienen; ja, het zal, bij manier van spreken, de gewilligheid zelve zijn. Zie Ex. 25:2. Ps. 119:108. Hand. 2:41. Rom. 12:11. En versta hier door Uw volk de uitverkorenen of gelovigen. Ex. 25:2 Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij voor Mij een hefoffer nemen; van allen man wiens hart zich vrijwillig bewegen zal, zult gijlieden Mijn hefoffer nemen. Ps. 119:108 Laat U toch, o HEERE, welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds; en leer mij Uw rechten. Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. Rom. 12:11 Zijt niet traag in het benaarstigen. Zijt vurig van geest. Dient den Heere. |
14 Dat is, als Gij de krachtige predicatie van het Heilig Evangelie, door de apostelen, mitsgaders vele andere verkondigers van hetzelve, zult uitzenden, om de wereld en den duivel te overwinnen en vele schapen in den waren schaapsstal te brengen. Zie Rom. 1:16. 2 Kor. 10:4, 5. Openb. 6:2. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 2 Kor. 10:5 Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; Openb. 6:2 En ik zag, en zie, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwon. |
15 Hebr. in de schoonheden of versierselen der heiligheid, of: in heilig sieraad, dat is, in heiligheid des levens en allerlei christelijke deugden, die uit het geloof hervoorkomen. Het is een gelijkenis genomen van de priesters des Ouden Testaments, die sierlijke en heilige klederen aantrokken als zij den Levitischen godsdienst verrichten zouden. Anders: in de heerlijkheden des heiligdoms, of: in het sierlijke heiligdom, dat is, in den schonen tempel; met welke woorden de kerke Gods dikwijls beduid wordt. |
16 Dat is, Uw kinderen zullen U geboren worden als de dauw uit de baarmoeder des dageraads. Gelijk de dauw in den dageraad als uit een baarmoeder hervoorkomt en geboren wordt, en het gras met ontelbare droppels begiet en lieflijk bevochtigt; alzo zal het eerste licht der predicatie van het Heilig Evangelie als een dauw ontelbaar vele harten der uitverkorenen begieten en bevochtigen, en dezelve geestelijkerwijze baren. Zie Joh. 3:5, alwaar de Heere Christus den Heiligen Geest vergelijkt bij water, door hetwelk de aarde bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt. Anders: het zal U van de baarmoeder des dageraads af een dauw van Uw jeugd wezen. Sommigen, zo oude als nieuwe leraars, verstaan deze woorden van de eeuwige geboorte des Zoons van den Vader, gesproken bij gelijkenis genomen van menselijke geboorte, en zetten het over: uit de baarmoeder voor den dageraad is U de dauw Uwer geboorte. Anderen verstaan het van de menswording van onzen Heere Christus en Zijn geboorte uit de maagd Maria. Joh. 3:5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. |
4 De 17HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: 18Gij zijt 19Priester in aeeuwigheid, 20naar de ordening van Melchizédek. | | 17 Zie over dezen psalm, inzonderheid over dit vierde vers, het zevende hoofdstuk van den brief aan de Hebreeën. |
18 Of: Wees Priester, of: Gij zult Priester wezen. |
19 Te weten Die Zichzelven zal offeren, op het altaar des kruises, tot verzoening van al degenen die in Hem geloven, Hebr. 5:9; 9; 10. Hebr. 5:9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; Hebreeën 9 ZO had dan wel ook het eerste verbond
rechten van den godsdienst, en het wereldlijk heiligdom. Hebreeën 10 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. |
a Hebr. 5:6; 6:20; 7:17. Hebr. 5:6 Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 6:20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. Hebr. 7:17 Want Hij getuigt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. |
20 Of: naar de wijze of gelijkheid van Melchizedek, die noch begin der dagen noch einde des levens had. Insgelijks: gelijk Melchizedek een koning en ook een priester geweest is, Gen. 14:18, alzo ook Jezus Christus, Wiens voorbeeld Melchizedek geweest is. Gen. 14:18 En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. |
5 21De Heere is aan Uw rechterhand; 22Hij zal 23koningen 24verslaan 25ten dage Zijns toorns. | | 21 Te weten de Heere Jezus Christus, Die aan Uw rechterhand gezeten is; en alzo spreekt hier nu David God den Vader aan; of hij spreekt het volk Gods aan, hetzelve belovende dat Christus de Heere hen zal bijstaan en verdedigen, als Ps. 16:8; 109:31. Ps. 16:8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor Mij; omdat Hij aan Mijn rechterhand is, zal Ik niet wankelen. Ps. 109:31 Want Hij zal den nooddruftige ter rechterhand staan, om hem te verlossen van degenen die zijn ziel veroordelen. |
22 Hebr. Hij heeft koningen verslagen, voor Hij zal koningen verslaan. Een profetische wijze van spreken. |
23 Versta hier zulke koningen en prinsen die zich tegen Christus zetten en Zijn kerk vervolgen, als Ps. 2:9, 12. Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. |
24 Hebr. doorsteken. |
25 Dat is, ten tijde wanneer God bestemd heeft dat Zijn toorn zal uitbarsten. |
6 26Hij zal recht doen onder de heidenen; bHij zal het 27vol dode lichamen maken; Hij zal verslaan 28dengene die het hoofd is over een groot land. | | 26 Dat is, Hij zal de vervolgers van Zijn volk straffen. |
b Openb. 14:14, enz.; 16:14, enz.; 20:8, enz. Openb. 14:14 En ik zag, en zie, een witte wolk, en op de wolk was Een gezeten, des mensen Zoon gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon, en in Zijn hand een scherpe sikkel. Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. Openb. 20:8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. |
27 Te weten van Zijn vijanden, die in den slag zullen omkomen. Vgl. Ps. 45 op vers 5. Ps. 45:5 (kt.) En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren. |
28 Sommigen verstaan door deze woorden den antichrist, heersende over vele landen; ja, den duivel zelven. Anderen duiden het op de boze regeerders in het gemeen. |
7 29Hij zal op den weg uit de beek drinken; daarom zal 30Hij het hoofd omhoogheffen. | | 29 Dat is, Hij zal uit den drinkbeker van Gods toorn drinken en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan. Zodat hier de staat Zijner vernedering en verhoging samengevoegd worden. Of hij wil zeggen: Christus zal de victorie over de vijanden Zijner kerk zo lang vervolgen, totdat Hij hen verslagen of teniet zal gebracht hebben. En dit zal Hij met zulken ernst en ijver doen, dat Hij den tijd niet nemen zal om lang te rusten en Zich met spijze en drank te verkwikken; maar Hij zal Zijn dorst lessen met het water uit de beken, die Hij bij den weg, in het vervolgen Zijner vijanden, vinden zal. Dit is bij gelijkenis gesproken, zijnde dit de zin dezer woorden in het kort: Christus zal Zijn vijanden volkomenlijk aan Zich onderwerpen en Zijn volk uit hun handen verlossen. Vgl. hiermede de historie van Gideon, Richt. 7:4, 5, 6, 7, enz. Richt. 7:4 En de HEERE zeide tot Gídeon: Nog is des volks te veel; doe hen afgaan naar het water, en Ik zal hen u aldaar beproeven; en het zal geschieden van welken Ik tot u zeggen zal: Deze zal met u trekken, die zal met u trekken; maar al degene van welken Ik zeggen zal: Deze zal niet met u trekken, die zal niet trekken. Richt. 7:5 En hij deed het volk afgaan naar het water. Toen zeide de HEERE tot Gídeon: Al wie met zijn tong uit het water zal lekken gelijk als een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen; desgelijks al wie op zijn knieën zal bukken om te drinken. Richt. 7:6 Toen was het getal dergenen die met hun hand tot hun mond gelekt hadden, driehonderd man; maar alle overigen des volks hadden op hun knieën gebukt om water te drinken. Richt. 7:7 En de HEERE zeide tot Gídeon: Door deze driehonderd mannen die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen en de Midianieten in uw hand geven; daarom, laat al dat volk weggaan, eenieder naar zijn plaats. |
30 Dat is, Hij, te weten Christus, zal na Zijn dood verrijzen en tot de hoogste heerlijkheid verhoogd worden. Zie Filipp. 2:8, 9. Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |