Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 MIJN ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten, ik zal spreken in bitterheid mijner ziel. |
2 Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten waarover Gij met mij twist. |
3 Is het U goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel geeft? |
4 Hebt Gij vleselijke ogen? Ziet Gij gelijk een mens ziet? |
5 Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens mans, |
6 Dat Gij onderzoekt naar mijn ongerechtigheid, en naar mijn zonde verneemt? |
7 Het is in Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand die uit Uw hand verlosse. |
8 Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben; tezamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij. |
9 Gedenk toch dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. |
10 Hebt Gij mij niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen? |
11 Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed, met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten; |
12 Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard. |
13 Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet dat dit bij U geweest is. |
14 Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden. |
15 Zo ik goddeloos ben, wee mij; en ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen, ik ben zat van schande; maar aanzie mijn ellende, |
16 Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij. |
17 Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij. |
18 En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had en geen oog mij gezien had! |
19 Ik zou zijn alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest. |
20 Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; |
21 Eer ik heenga (en niet wederkom), in een land der duisternis en der schaduw des doods; |
22 Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduw des doods en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis. |