Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 29 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Samuël 29

De Vorsten der Philistijnen en willen David in ’t leger niet lyden, onaengesien Achis hem verdedicht, vers 3, etc. De Vorsten geven reden waerom sy David by haer niet lijden en willen, 4. Achis doet David te rugge trecken, alhoewel noode, 6. David woude liever by Achis gebleven zijn, 8. maer die beveelt hem ten tweeden male af te trecken, 10. Dat doet David, 11.
 
1 DE Philistijnen nu hadden alle hare legers vergadert, te 1 Aphek: ende de Israëliten legerden sich by de fonteyne die by 2 Iizreël is.
1 Daer zijn verscheydene Steden in het lant Canaan, die Aphek genoemt worden, j. eene inde stamme Iuda, Iosu.15.52. ij. in de stamme Aser, Iudic. 1.31. iij. in de stamme Issaschar, by ’t gebergte Gilboa, by het groote velt Megiddo, daer van dit hier kan verstaen worden.
2 Dit is een schoone stadt geweest op de palen van de stammen Issaschar ende Manasse, Iosu. 19.18. gelegen aen den voet van ’t geberchte Gilboa.
 
2 Ende de Vorsten der Philistijnen togen daer henen met honderden, ende met duysenden: doch David, ende sijne mannen togen met Achis in de achter-tocht.
3 Doe seyden de Overste der Philistijnen, 3 Wat sullen dese Hebreen? so seyde Achis tot de Overste der Philistijnen, Is dese niet David, de knecht Sauls, des Conincks van Israël, die dese dagen, ofte 4 dese jaren, by my geweest is? ende ick en hebbe in hem 5 niets gevonden van dien dach af dat hy 6 afgevallen is tot desen dach toe.
3 Ofte, waer toe zijn, etc.
4 Het was nu in het tweede jaer, dat David te Ziklag gewoont hadde, Siet cap. 27.7. ende daer te vooren was hy oock te Gath eenen tijt-lanck by Achis geweest.
5 T.w. niet quaets, of eenige ontrouwe.
6 T.w. van Saul sijnen heere, die mijn vyant is. And. my toegevallen is.
 
4 Doch de Overste der Philistijnen werden seer toornich op hem, ende de Overste der Philistijnen seyden tot hem: a Doet den man 7 weder keeren, dat hy tot sijne plaetse wederkeere, daer ghy hem bestelt hebt, ende dat hy niet met ons af en trecke, inden strijt, op 8 dat hy ons niet tot 9 een tegenpartyder en werde in den strijt: want waer mede soude dese sich by sijnen heere 10 aengenaem maken? 11 ist niet met de koppen deser mannen?
a 1.Chron. 12.1.
7 And. ommekeeren.
8 T.w. gelijck veel Hebreen hier te vooren gedaen hebben, die van ons tot Ionathan gevallen zijn, bov. cap. 14. vers 21.
9 Siet d’aenteeck. op Iob 1.6.
10 D. met sijnen Heere versoenen.
11 T.w. ons overleverende in de handen Sauls, sich in den krijch om-keerende, ende op ons volck slaende.
 
5 Is dit niet die David, van den welcken sy b in den reye [malkanderen] antwoordden, seggende, Saul heeft sijne duysenden geslagen, maer David sijne tien duysenden?
b 1.Sam. 18.7.
 
6 Doe riep Achis David, ende seyde tot hem, 12 [’T is soo waerachtich als] de HEERE leeft, 13 dat ghy oprecht zijt, ende 14 uwen uytganck, ende uwen inganck met my in ’t leger, is goet in mijne oogen, want ick en hebbe geen quaet by u gevonden van dien dach af dat ghy tot my zijt gekomen, tot desen dach toe: maer ghy en zijt niet 15 aengenaem inde oogen der Vorsten.
12 Al hoe wel dat Achis een Afgoden-dienaer was, so sweert hy hier nochtans by Iehovah den waren Godt: De Philistijnen hadden de macht des waren Godts wel beproeft, doe de Arke des verbonts by haer was, bov. cap. 5. Het kan oock wel zijn, dat Achis door de lange conversatie met David, eenige kennisse van den waren Godt hebbe gehadt.
13 D. Ick houde u voor eenen oprechten ende getrouwen dienaer.
14 D. uwen handel ende wandel, uwe regeringe, ende beleyt van saken staet my seer wel aen, Siet Num. 27.17.
15 Hebr. goet.
 
7 So keert nu om, ende gaet in vrede: op dat ghy geen quaet en doet in de oogen van de Vorsten der Philistijnen.
8 Doe seyde David tot Achis, 16 Maer wat hebbe ick gedaen? of wat hebt ghy in uwen knecht gevonden, van dien dach af, dat ick voor u aengesichte geweest ben tot desen dach toe, dat ick niet en sal gaen, ende strijden tegen de vyanden mijnes heeren des Conincks?
16 David en laet niet anders schijnen noch blijcken, dan dat hy seer willich ende yverich was om tegen Israel, het volck Godes, te gaen stryden, maer wat hy in den sin hadde te doen, was den HEERE bekent.
 
9 Achis nu antwoordde, ende seyde tot David, Ick weet het, voorwaer ghy zijt 17 aengenaem in mijne oogen, als 18 een Engel Godes: maer de Overste der Philistijnen hebben geseyt, Laet hem met ons in desen strijt niet optrecken.
17 Hebr. goet.
18 Achis, al hoe wel een heyden, bekent, datter goede Engelen zijn.
 
10 Nu dan, maeckt u 19 morgen vroech op, met de knechten uwes heeren, die met u gekomen zijn: ende als ghylieden u morgen vroech sult op-gemaeckt hebben, ende het u-lieden licht geworden is, so gaet henen.
19 T.w. eer de strijt aengaet.
 
11 Doe maeckte hem David vroech op, hy, ende sijne mannen, dat sy des morgens wech gingen, om weder te keeren in het lant der Philistijnen: de Philistijnen daer en tegen togen op nae Iizreël.

Einde 1 Samuël 29