Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 22 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Samuël 22

David van de Philistijnen ontvlucht zijnde, komt te Adullam: alwaer sijne bloet-vrienden ende andere verdruckte lieden by hem komen, vers 1, etc. van daer treckt hy nae Mizpa in der Moabiten lant, 3. daer sy, met consent des Conincks der Moabiten, een tijt lanck blijven, 4. Maer door vermaninge des Propheten Gads, treckt hy weder nae het lant Iuda, 5. ’t welck Saul vernemende, 6. so beschuldigt hy sijne knechten, ja oock Ionathan, van heymelick verdrach met David, 7. Doëg openbaert den Coninck wat hy te Nob gehoort ende gesien hadde, 9. Daerom verwijst Saul den Hoogen-priester Achimelech, ende alle de ander Priesters te dooden, 17. ’t welck Doëg gedaen heeft, doodende Lxxxv Priesters, 18. Saul laet de stadt Nob, met al datter in is, verwoesten, 19. De Priester Abjathar blijft alleen in ’t leven, die tot David vluchtte, 20. die hem verkondicht wat te Nob geschiet was, 21. David bekent dat hy oorsake van desen moort ende elende was, 22. Ende hy neemt Abjathar in sijne bescherminge, 23.
 
1 DOe ginck David van daer, ende ontquam in de speloncke 1 Adullams: Ende sijne broeders hoorden’t, ende ’t gantsche huys sijnes vaders, ende quamen derwaerts tot hem af.
1 Siet d’aenteeck. op Ios, 12.15.
 
2 Ende tot hem vergaderden, 2 alle man die 3 benauwt was, ende alle man 4 die eenen schult-eyscher hadde, ende alle man 5 wiens ziele bitterlick bedroeft was, ende hy wert tot Overste over haer: so dat by hem waren ontrent vier hondert mannen.
2 Hebr. alle man der benautheyt.
3 T.w. door armoede, of eenige andere elende.
4 T.w. die hem hart viel, ende dagelicks maende om betaelt te zijn, tegen de Wet Exod. 22.25.
5 Hebr. dien de ziele bitter was. siet gelijcke maniere van spreken, 1.Sam. 1.10. ende 2.Reg. 4.27.
 
3 Ende David ginck van daer nae 6 Mizpe der Moabiten: ende hy seyde tot 7 den Coninck der Moabiten, Laet doch mijn vader, ende mijne moeder 8 by ulieden uytgaen, tot dat ick weet wat Godt my doen sal.
6 Siet van dese Stadt d’aenteeck. op Iud. 11.1.
7 Desen Coninck was Sauls vyant als te sien is, 1.Sam. 14.48. daerom heeft hy des te liever David plaetse in sijn lant gegunt: Gelijck de Philistijnen oock gedaen hebben, ond. cap. 27. Andere meynen, dat David derwaerts gevlucht is, om dat sijnes groot-vaders, T.w. Obeds moeder een Moabitische vrouwe geweest sy, hopende derhalven meer gunste by de Moabiteren te vinden, dan by andere natien.
8 D. onder uwe bescherminge uyt ende in gaen: voor een tijtlanck woonen ende verkeeren. And. tot u lieden uytgaen.
 
4 Ende hy brachtse voor het aengesichte des Conincx der Moabiten: ende sy bleven by hem alle de dagen die David in de 9 vestinge was.
9 Verstaet dit van Mizpa der Moabiten, vers 3.
 
5 Doch de Prophete 10 Gad seyde tot David, En blijft in de vestinge niet, gaet henen, ende gaet in het lant Iuda: doe ginck David henen, ende hy quam in het wout Chereth.
10 Desen Prophete is vele by David geweest, als te sien is 2.Sam. 24.11. ende 1.Chron. 21.9. ende 2.Chron. 29.25. ende elders.
 
6 Ende Saul hoorde, dat David bekent geworden was, ende de mannen die by hem waren: Saul nu sat 11 op eenen heuvel onder het geboomte te Rama, ende hy hadde sijn spiesse in sijne hant, ende alle sijne knechten stonden by hem.
11 And. In Gibea. And. in een hoochte.
 
7 Doe seyde Saul tot sijne knechten die by hem stonden, Hoort doch, ghy sonen 12 Iemini: sal oock 13 de sone Isai u allegaer ackers ende wijnbergen geven? sal hy u alle tot Overste van duysenden, ende Overste van honderden stellen?
12 Siet Iud. 19. op vers 16.
13 Siet bov. capit. 20.27. Als oock onder vers 9.
 
8 Dat ghy u alle tegen my verbonden hebt, ende niemant 14 [voor] mijn oore en openbaert, dat 15 mijn sone een verbont gemaeckt heeft met den sone Isai, ende niemant is onder ulieden dien het wee doet van mijnent wegen, ende die het [voor] mijn oore openbare: want 16 mijn sone heeft mijnen knecht tegen my opgeweckt tot eenen lagen-legger, gelijck het te desen dage is.
14 D. my ontdeckt, ofte te kennen geeft, siet Ruth. 4.4.
15 Dit spreeckt Saul ofte by gissinge, om dat Ionathan het beste voor David sprack: ofte het was hem van yemant geseyt, dat Ionathan ende David een verbont t’ samen gemaeckt hadden, daer van gesproken wort bov. cap. 18.3.
16 Dit seyt Saul uyt suspitie, te meer om dat David met 400 man in’t lant Iuda gekomen was, meenende dat hy secreet verstant met Ionathan hadde.
 
9 Doe antwoordde Doëg de 17 Edomiter, die 18 by de knechten Sauls stont, ende seyde, Ick sach 19 den sone Isai, komende te Nob, tot Achimelech den sone van 20 Ahitub:
17 And. Adomiter, Siet bov. cap. 21.7.
18 And. ende die over de knechten Sauls gestelt was.
19 Desen hoofschen pluym-strijcker spreeckt oock al gelijck sijn meester Saul vers 7. Siet oock van Doëg, 1.Sam. 21.7. ende Psal. 52.1, 2, etc.
20 Van Ahitub wort gesproken, bov. c. 14.3.
 
10 Die den HEERE voor hem vraechde, ende gaf hem teer-kost: hy gaf hem oock het sweert Goliaths des Philistijns.
11 Doe sondt de Koninck henen, om den Priester Achimelech den sone van 21 Ahitub te roepen, ende sijnes vaders gantsche huys, de Priesters die te Nob waren: ende sy quamen alle tot den Coninck.
21 Desen Ahitub was de sone Pinehas des soons Eli: Hy hadde twee sonen, N. Ahija, daer van gewach wort gemaeckt bov. c. 14.3. ende Achimelech daer van hier gesproken wort.
 
12 Ende Saul seyde, Hoort nu, ghy sone van Ahitub: ende hy seyde, Siet [hier] ben ick, mijn heere:
13 Doe seyde Saul tot hem, Waerom hebt ghylieden t’ samen u tegen my verbonden, ghy, ende de sone Isai? mits dat ghy hem gegeven hebt broot, ende het sweert, ende Godt voor hem gevraecht, dat hy soude opstaen tegen my, tot eenen lagen-legger, gelijck het te desen dage is.
14 Ende Achimelech antwoordde den Coninck, ende seyde: Wie is doch onder alle uwe knechten getrouwe als David, ende des Conincks schoon-sone, ende 22 voort gaende in uwer gehoorsaemheyt, ende is eerlick in uwen huyse?
22 D. Hy gaet alom henen waer ghy hem schickt of henen sendt. siet bov. cap. 21. vers 2. Achimelech en heeft niet anders geweten, dan hy hier spreeckt, doe hy David de toon-brooden ende het sweert Goliaths gegeven heeft.
 
15 Hebbe ick heden begonnen Godt voor hem te vragen? 23 dat zy verre van my: de Coninck en legge 24 op sijnen knecht 25 geen dinck, [noch] op het gantsche huys mijnes vaders, want uwe knecht en heeft 26 van alle dese dingen niet geweten, kleyn noch groot.
23 T.w. dat ick my met David tegen u soude verbonden hebben: gelijck Saul hem verweet vers 13.
24 D. op my.
25 T.w. Geen sake van t’samen-spanninge, ofte rebellie tegen den Coninck.
26 T.w. van eenige verbindinge of t’samen-rottinge tegen den Coninck, daer van vers 8. gesproken wort.
 
16 Doch de Coninck seyde: Achimelech, 27 ghy moet den doot sterven; ghy ende ’t gantsche huys uwes vaders.
27 Hebr. stervende sult ghy sterven, hy wil seggen, ick sal u stracx dooden laten.
 
17 Ende de Coninck seyde tot de Trauwanten, die by hem stonden, Wendet u, ende 28 doodet de Priesters des HEEREN, 29 om dat hare hant oock met David is, ende om dat sy geweten hebben dat hy vluchtte, ende en hebben ’t voor mijne ooren niet geopenbaert: doch de knechten des Conincx en wouden hare hant niet uytsteken, om op de Priesters des HEEREN aen te vallen.
28 Saul heeft wel dese Priesters t’onrechte veroordeelt, ende door sijnen eygenen moetwille laten omme brengen: Evenwel dit doende volbrengt hy ’t gene de Heere in sijn rechtveerdich oordeel besloten hadde over het huys Eli. Siet bov. cap. 2.30.
29 D. Om dat sy oock verstant met David hebben, ende sijne mede-gesellen zijn in sijne ontrouwe tegens my.
 
18 Doe seyde de Coninck tot Doëg, Wendet ghy u, ende valt aen op de Priesters: doe wendde sich Doëg de Edomiter, ende hy viel aen op de Priesters, ende doodde te dien dage vijf ende tachtentich mannen, 30 die den linnen lijf-rock droegen.
30 D. die den dienst Godes pleechden in de Tente: want als sy dien pleechden, so moesten sy linnen kleederen aen-trecken. Siet Exod. 28.42.
 
19 Hy sloech oock Nob de stadt deser Priesteren met de 31 scherpte des sweerts, van den man tot de vrouwe, van de kinderen tot de soogelingen, selfs de ossen, ende esels, ende de schapen [sloech hy] met de scherpte des sweerts.
31 Hebr. mont.
 
20 Doch een der sonen Achimelechs des soons van Ahitub ontquam, wiens name was Abjathar: 32 die vluchtte David na.
32 Hy quam by hem te Kehila, 1.Sam.23.6.
 
21 Ende Abjathar 33 bootschapte’t David, dat Saul de Priesteren des HEEREN gedoodt hadde.
33 T.w. doe hy by David te Kehila gekomen was.
 
22 Doe seyde David tot Abjathar, Ick wist wel de dien dage doe Doëg de Edomiter daer was, dat hy het 34 voor seker Saul soude te kennen geven: ick hebbe oorsake gegeven tegen alle 35 de zielen van uwes vaders huys.
34 Hebr. te kennen gevende, te kennen geven soude.
35 D. menschen, als Genes. 14.21. Als of David seyde, ick ben occasie van het gene dat over alle de persoonen des huyses uwes vaders gecomen is: het is mijnent halven geschiet, doch buyten mijn voornemen.
 
23 Blijft by my, vreest niet, want wie mijne ziele soecken sal, die sal uwe ziele soecken: maer 36 ghy sult met my in bewaringe zijn.
36 D. Godt sal ons t’samen bewaren. Ofte, Ick neme u in mijne bewaringe. And. want ghy sult bewaringe (ofte wacht) by my zijn. D. ghy sult by my zijn, om de wacht te houden over den Godts-dienst, ende ick sal in alle voor-vallende saken den Heere door u vragen, Siet 1.Sam. 30.7.

Einde 1 Samuël 22