Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde na desen sagh ick vier Engelen staen op de vier hoecken der aerde, houdende de vier winden der aerde, op dat geen windt en soude waeyen op de aerde, noch op de zee, noch tegen eenigen boom. |
2 Ende ick sagh eenen anderen Engel opkomen van den opganck der Sonne, hebbende den zegel des levendigen Godts: ende hy riep met een groote stemme tot de vier Engelen, welcken [macht] gegeven was de aerde ende de zee te beschadigen, |
3 Seggende, En beschadicht de aerde niet, noch de zee, noch de boomen, tot dat wy de dienst-knechten onses Godts sullen verzegelt hebben aen hare voorhoofden. |
4 Ende ick hoorde het getal der gene die verzegelt waren: hondert ende vier en veertigh duysent waren verzegelt uyt alle geslachten der kinderen Israëls: |
5 Uyt het geslachte Iuda waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Ruben waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Gad waren twaelf duysent verzegelt: |
6 Uyt het geslachte Asar waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Nephthali waren twaelf duysent verzeghelt: uyt het geslachte Manasse waren twaelf duysent verzegelt: |
7 Uyt het gheslachte Symeon waren twaelf duysent verzegelt: uyt het gheslachte Levi waren twaelf duysent verzegelt: uyt het gheslachte Isachar waren twaelf duysent verzegelt: |
8 Uyt het gheslachte Zabulon waren twaelf duysent verzegelt: uyt het gheslachte Ioseph waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Benjamin waren twaelf duysent verzegelt. |
9 Na desen sagh ick, ende siet, een groote schare, die niemandt tellen en konde, uyt alle natie, ende geslachten, ende volcken, ende talen, staende voor den throon, ende voor het Lam, bekleedt zijnde met lange witte kleederen: ende palm-[tacken] waren in hare handen. |
10 Ende sy riepen met groote stemme, seggende, De salicheyt zy onsen Gode, die op den throon sit, ende den Lamme. |
11 Ende alle de Engelen stonden rontom den throon, ende [rontom] de Ouderlingen ende de vier Dieren: ende vielen voor den throon [neder] op haer aenghesichte, ende aenbaden Godt, |
12 Seggende, Amen. De lof, ende de heerlickheyt, ende de wijsheyt, ende de dancksegginghe, ende de eere, ende de kracht, ende de sterckte zy onsen Gode in alle eeuwicheyt. Amen. |
13 Ende een uyt de Ouderlingen antwoordde, seggende tot my, Dese die bekleedt zijn met de lange witte kleederen, wie zijn sy, ende van waer zijn’se gekomen? |
14 Ende ick sprack tot hem, Heere ghy weet het. Ende hy seyde tot my, Dese zijn’t die uyt de groote verdruckinge komen: ende sy hebben hare lange kleederen gewasschen, ende hebben hare langhe kleederen wit ghemaeckt in het bloedt des Lams. |
15 Daerom zijn sy voor den throon Gods, ende dienen hem dagh ende nacht in sijnen tempel: ende die op den throon sit sal haer overschaduwen. |
16 Sy en sullen niet meer hongeren, noch en sullen niet meer dorsten, noch de Sonne en sal op haer niet vallen, noch eenighe hitte. |
17 Want het Lam dat in ’t midden des throons is, sal’se weyden, ende sal haer een leyds-man zijn tot levende fonteynen der wateren: ende Godt sal alle tranen van hare oogen afwisschen. |