Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde een uyt de seven Enghelen, die de seven phiolen hadden, quam ende sprack met my, ende seyde tot my, Komt herwaerts, ick sal u toonen het oordeel der groote Hoere, die daer sit op vele wateren: |
2 Met welcke de Coningen der aerde gehoereert hebben, ende die de aerde bewoonen zijn droncken geworden van den wijn harer hoererie. |
3 Ende hy bracht my wech in een woestijne, inden geest, ende ick sagh een vrouwe sittende op een scharlaken-roodt beest, dat vol was van namen der [Godts]-lasteringe, ende hadde seven hoofden, ende tien hoornen. |
4 Ende de vrouwe was bekleedt met purper ende scharlaken, ende verciert met goudt ende kostelick gesteente, ende peerlen, ende hadde in hare handt eenen gouden drinck-beker vol van grouwelen, ende van onreynicheyt harer hoererie. |
5 Ende op haer voor-hooft was eenen naem geschreven, [namelick] Verborgentheyt, de groote Babylon, de moeder der hoererien ende der grouwelen der aerde. |
6 Ende ick sagh dat de Vrouwe droncken was van het bloedt der heyligen, ende van het bloedt der getuyghen Iesu. Ende ick verwonderde my, als ickse sagh, met groote verwonderinge. |
7 Ende de Engel seyde tot my, Waerom verwondert ghy u? Ick sal u seggen de verborgenheydt der Vrouwe, ende des Beests dat haer draeght, ’t welck de seven hoofden heeft, ende de tien hoornen. |
8 Het Beest, dat ghy ghesien hebt, was ende en is niet: ende het sal opkomen uyt den afgrondt, ende ten verderve gaen: ende die op de aerde woonen sullen verwondert zijn ( welcker namen niet en zijn geschreven in het boeck des levens van de grontlegginge der werelt) siende het Beest, dat was, ende niet en is, hoewel het is. |
9 Hier is ’t verstandt dat wijsheyt heeft. De seven hoofden zijn seven bergen op welcke de Vrouwe sit. |
10 Ende zijn [oock] seven Coningen: de vijve zijn gevallen, ende de een is, de ander en is noch niet gekomen, ende wanneer hy sal gekomen zijn, moet hy een weynich [tijdts] blijven. |
11 Ende het Beest dat was, ende niet en is, die is oock de achtste [Coninck], ende is uyt de seven, ende gaet ten verderve. |
12 Ende de tien hoornen die ghy gesien hebt, zijn tien Coningen, die het Coninckrijck noch niet en hebben ontfangen, maer als Coningen macht ontfangen op eene uyre met het Beest. |
13 Dese hebben eenerley meyninge, ende sullen hare kracht ende macht het Beest overgeven. |
14 Dese sullen tegen het Lam krijghen, ende het Lam salse overwinnen, ( want het is een Heere der heeren, ende een Coninck der coningen) ende die met hem zijn, de geroepene, ende uytverkorene, ende geloovige. |
15 Ende hy seyde tot my, De wateren die ghy gesien hebt, daer de Hoere sit, zijn volcken ende scharen, ende natien, ende tongen. |
16 Ende de tien hoornen die ghy gesien hebt op het Beest, die sullen de Hoere haten, ende sullense woest maken, ende naeckt: ende sy sullen haer vleesch eten, ende sullense met vyer verbranden. |
17 Want Godt heeft [haer] in hare herten gegeven dat sy sijne meyninghe doen, ende dat sy eenerley meyninge doen, ende dat sy haer Coninckrijck het Beest geven tot dat de woorden Godts voleyndicht sullen zijn. |
18 Ende de Vrouwe die ghy ghesien hebt, is de groote stadt, die het Coninckrijck heeft over de Coninghen der aerde. |