Statenvertaling.nl

sample header image

Openbaring 15 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Openbaring 15

1 Seven Engelen worden gesien, die de laetste plagen hebben. 2 ende een glasen-zee, aen welcke de overwinners des Beests staen met cythers voorsien. 3 die eenen lof-sanck singen, waer in sy Godt ende sijne oordeelen prijsen. 5 Daer nae wort de tempel in den hemel geopent. 6 waer uyt seven Engelen in blinckende kleederen voortkomen. 7 welcke van een der vier dieren seven phiolen vol des toorns Godts ontfangen. 8 waer op de tempel wordt vervult met den roock der heerlickheydt Godts.
 
1 1 ENde ick sagh een ander 2 groot ende wonderlick teecken in den hemel, [namelick] 3 seven Engelen, hebbende a 4 de seven laetste plagen,want in dese is de toorne Godts ge-eyndight.
1 Gelijck in de twee voorgaende capittelen in het breede van de opkomste, verleydinge, ende tyrannie des Antichrists is gehandelt, also komt nu de Heylige Geest in eenige navolgende capittelen, ende verhaelt, tot troost der gheloovighe, de straffen ende plagen, die den Antichrist, ende sijn gantsche rijck, sullen overkomen, tot dat hy eyndelick gheheel sal uytgheroeyt zijn: waer van ’t Gesichte in dit cap. begrepen, maer een voorbereydinge is.
2 D. dat groote ende wonderlicke dingen beteeckent.
3 Of dese seven Engelen, de selve seven Enghelen zijn gheweest die te voren meermaels ghenaemt zijn, is onseker. Dan dit is seker datse zijn de instrumenten geweest, waer door Godt sijne oordeelen over het Antichristendom ten deele uytghevoert heeft, ende ten deele noch sal uytvoeren, gelijck in’t volgende capit. nader sal verklaert worden.
a Apocal. 11.14.
4 Dat is, de macht over de seven laetste plagen. Namelick, die Godt in dese werelt over de aenhangers des Antichrists sal doen komen. Want nae het laetste oordeel sal de toorne Godts over haer ende alle Godtloose in der eeuwigheydt blijven, gelijck hier voor capit. 14.10, 11. betuyght is, ende hier nae capit. 19.3. ende 20.10. oock betuyght wordt. Siet oock Matth. 25.46. Ioan. 3.36.
 
2 Ende ick sagh b als een 5 glasen zee met vyer gemenght: ende 6 die de overwinninge hadden van het Beest, ende 7 van sijn beeldt, ende van sijn merckteecken, [ende] van het getal sijns naems, 8 welcke stonden aen de glasen zee, hebbende 9 de cithers Godts:
b Apolcal. 4.6.
5 Alsoo dese volgende geschiedenisse geheel siet op de verlossinge der kinderen Israels uyt Egypten, mitsgaders op de straffe van Pharao, ende van de Egyptenaren in de roode zee, ende eyndelick op den lof-sangh, die Moses met de kinderen Israels, staende op den oever van de roode zee, over hare verlossinghe, ende over de straffe der Egyptenaren, hebben gesongen, soo moet dese glasen zee, met vyer gemenght, oock vergeleecken worden met de roode zee, daer de Egyptenaers in vergaen, ende de Israeliten door verlost zijn. Dese zijn dan de velerley volckeren, die onder de superstitieuse regeringe des Antichrists staen, ghelijck den Engel selve hier nae capit. 17.1, 15. verklaert, die als een zee geduerigh in hare superstitien woelen en versmooren, ende de ware gheloovige daer in nevens haer soecken te overstelpen: die met vyer is gemenght, van wegen hare wreedtheydt ende blinden yver in het vervolgen der selve, ende doorsichtigh is als glas, in de oogen des Heeren, voor wien alle haer doen naeckt ende openbaer is, die sijne geloovige evenwel dwers door al dit ghewoel ende gevaer overbrenght aen den oever der saligheyt, ghelijck Moses, onder de schaduwe des Engels Godts, het volck Israel heeft ghedaen. Siet oock hier voren capit. 4.6.
6 Dat is, de ware geloovige, die nae den geestelicken stant het Beest hadden overwonnen, gelijck sy nae den lichame versocht, vervolght, ende menighmael oock gedoodt waren geweest, alsoo sy altijdt in het geloove volstandigh waren gebleven.
7 Siet hier van ende van het volgende, capit. 13.14, etc.
8 Dat is, nu de perijkelen ontkomen ende in behouden hant gekomen waren, gelijck de Israeliten door de roode zee aen den anderen oever gekomen zijnde van alle sorge vrij waren. Exod. 15.1, etc.
9 Dat is, schoone ende voortreflicke, gelijck dese wijse van spreken by de Hebreen gebruyckelick is. Siet Genes. 23.6. Psal. 36.7. ende derhalven bequaem om Godts lof daer op te spelen ende te singen.
 
3 Ende sy songen 10 het gesangh Mosis des dienstknechts Godts, ende 11 het gesangh des Lams, seggende, c 12 Groot ende wonderlick zijn uwe wercken, Heere, ghy almachtige Godt: d rechtveerdich ende waerachtigh zijn 13 uwe wegen, ghy Coninck der heyligen.
10 Dat is, waer door Moses Godt voor de verlossinge sijns volcks heeft gedanckt, het welck Exod. 15.1, etc. wordt beschreven.
11 Dat is, het welck ter eeren Iesu Christi des Lams Godts van de geloovige wordt gesongen, van wegen de geestelicke verlossinge door hem verworven, waer van een exempel hier voren wordt verhaelt capit. 5.10. ende capit. 12. versen 10, 11.
c Psal. 111.2. ende 139.14.
12 De woorden van desen lof-sangh zijn meest by een gevoecht uyt eenighe plaetsen des Ouden Testaments, als Psal. 25. vers 10. ende 86. versen 8, 10. Ierem. Capittel 10. vers 7.
d Psal. 145.17.
13 Dat is, uwe raedtslaghen ende wijsen van doen, hoe wel de menschen sulcks niet altijdt en begrijpen. Siet Rom. 11. vers 33.
 
4 e Wie en soude u niet vreesen, Heere, ende uwen name [niet] verheerlicken? want ghy zijt alleen heyligh: want 14 alle volckeren sullen comen, ende voor u aenbidden: want 15 uwe oordeelen zijn openbaer geworden.
e Ierem. 10.7.
14 Dat is, de uytverkorene uyt alle volcken. Siet hier voren capit. 5.9, 10.
15 Namelick, tegen den Antichrist ende sijne aenhangers: van welcker oordeelen uytvoeringe in de twee volgende capittelen breeder sal gesproken worden.
 
5 Ende 16 na desen sagh ick, ende siet, 17 f de Tempel des Tabernakels der ghetuygenisse in den Hemel 18 wierdt gheopent.
16 Namelick, nae den lofsangh der geloovige over Godts toekomende oordeelen. Ende wort de naerder voorbereydinge tot uytvoeringe van Godts oordeelen in de volgende verssen verklaert.
17 Sommige meynen dat hier de Tempel alsoo wordt ghenaemt, om dat de selve na het voorbeelt des Tabernakels was gemaeckt. Doch kan hier bequamelicker het Gr. woordt naos, dat is, Tempel, voor het binnenste deel van den Tabernakel, dat is, voor het Heylige der Heyligen worden genomen, gelijck dit woort oock somwijlen wort gebruyckt Psal. 28.2. het welck met het binnenste deel des hemels daer Godt sijnen throon heeft, ende daer de 24 Ouderlinghen ende de vier Dieren, met de heylige Engelen rontom staen, over een komt: ghelijck hier voren, ende insonderheydt Capittel 4 verklaert is. Ende is dit als de vyerschare Godts in sijne hemelsche Ghemeynte, daer de oordeelen Godts worden uyt-gesproken, ende den Engelen bevolen om uyt te voeren, gelijck het vervolgh mede-brenght.
f Apocal. 11.19.
18 Namelick, om het oordeel, ofte de uytsprake Godts over den Antichrist met sijnen aenhanck, openbaer te maken, ende uyt te voeren. Een ghelijckenisse van Conincklicke throonen ende vyerscharen ghenomen, die geopent worden, als de sententien sullen uyt-gesproken worden.
 
6 Ende de seven Engelen, 19 die de seven plagen hadden, quamen uyt den Tempel, bekleedt 20 met reyn ende blinckende lijnwaet, ende g 21 omgordt om de borst met gouden gordels.
19 Dat is, de macht ende het bevel van de uytvoeringhe van de seven plagen, gelijck hier voren vers 1.
20 Namelick, om de suyverheydt ende rechtveerdigheydt, niet alleen van hare persoonen, maer oock van Godts oordeelen, daer van sy uytvoerders waren, te beteeckenen.
g Apocal. 1.13.
21 Namel. om de veerdigheydt, vastigheydt, ende wackerheydt der selve in het uytvoeren van Godts oordeelen uyt te drucken: nae de ghewoonte der volckeren in het Oosten die haer met breede gordelen omgordden, wanneer sy yet swaers souden beginnen ofte uytvoeren. Siet Luc. 12.35. Ephes. 6.14.
 
7 Ende 22 een van de vier Dieren gaf den seven Engelen 23 seven gouden phiolen 24 vol des toorns Gods, die in alle eeuwigheyt leeft.
22 Namel. die allernaest den throon Godts hier voren zijn gestelt, met de 24 Ouderlingen, ende die de geheele Gemeynte Christi representeerden, op welckers begeerte, ende tot welcker wrake dese straffen over het Antichristendom worden uytgestort. Siet hier voren cap. 4.6.
23 Dese phiolen, ofte phialen: waren een soorte van drinck-schalen, een weynigh diep, ende hielden ordinaerlick soo veel als yemant seffens konde uyt drincken.
24 D. van den wijn uyt den drinckbeker des toorns Godts, waer van siet hier voren capit. 14.10.
 
8 Ende 25 de Tempel wiert h vervult met 26 roock uyt de heerlickheyt Godts, ende uyt sijne kracht: ende 27 niemant en konde inden Tempel ingaen tot dat de seven plagen der seven Engelen ge-eyndight waren.
25 Hier wordt gesien op het gene in den Tabernakel is geschiet. Exod. 40.34. welcke met een wolcke van Godts heerlickheydt in sijne inwyinge wiert overschaduwet, alsoo dat Moses daer niet en konde ingaen: ghelijck oock gheschiet is in de inwyinge van den Tempel Salomons. 1.Reg. 8.10. Andere meynen dat hier ghesien wordt op Iesai. 6.4. daer door den roock de rechtveerdige oordeelen Godts over het volck worden beteeckent.
h Exod. 40.34. 1.Reg. 8.10. Iesai. 6.4
26 D. voortkomende uyt den throon der heerlickheydt Godts, die met blicksemen, donderslagen, stemmen, ende brandende lampen, alle teeckenen van Godts heerlickheydt, was omcingelt, gelijck die wordt beschreven capit. 4.5.
27 Namel. om dese oordeelen Godts nader te aenschouwen, ofte ondersoecken, alsoo de selve ondoorgrondelick zijn. Rom. 11.33. ende die, nae dat sy volbracht zijn, eerst ten vollen konnen verstaen worden. Andere nemen het alsoo, dat dese sluytinghe des Tabernakels door den roock van Godts heerlickheyt, nae het uytspreken van Godts oordeel over den Antichrist ende sijne aenbidders, noch beteeckent een gevolgh van Godts oordeel over deselve: Namelick, dat sy door geen van dese straffen en souden worden gebetert, ofte tot achterdencken gebracht, om dese oordeelen tot hare saligheydt, als betaemde, aen te schouwen: maer dat sy daer in meer ende meer verblindt ende verhart souden worden, ende met eer daer op en souden letten, dan als het te laete soude zijn, wanneer de laetste phiole over haer soude uytgegoten zijn, ende sy in het eeuwigh verderf souden gestort worden, ghelijck Paulus hier van noch spreeckt 2.Thessal. 2. versen, 11, 12. Siet oock hier nae capit. 16.9, 11.

Einde Openbaring 15