Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DE Openbaringhe JESU CHRISTI, die Godt hem gegeven heeft om sijnen dienst-knechten te toonen de dingen die haest geschieden moeten: ende die hy door sijnen Engel gesonden, ende sijnen dienst-knecht Ioanni te kennen gegeven heeft: |
2 De welcke het woort Godts betuyght heeft, ende het getuygenisse Iesu Christi, ende al wat hy gesien heeft. |
3 Saligh is hy die leeft, ende zijn sy die hooren de woorden deser prophetie, ende die bewaren ’t gene inde selve geschreven is: Want de tijdt is na-by. |
4 Ioannes den seven Gemeynten, die in Asien zijn: Genade zy u ende vrede van hem Die is, ende Die was, ende Die comen sal: ende van de seven Geesten die voor sijnen throon zijn: |
5 Ende van Iesu Christo, die de getrouwe getuyge is, de eerst-geboren uyt den dooden, ende de Overste der coningen der aerde. Hem die ons heeft lief gehadt ende ons van onse sonden gewasschen heeft in sijnen bloede, |
6 Ende die ons gemaeckt heeft tot Coningen ende Priesters Gode ende sijnen Vader: Hem [segge ick] zy de heerlickheydt ende de kracht in alle eeuwigheyt. Amen. |
7 Siet, hy comt met de wolcken, ende alle ooge sal hem sien, oock de gene die hem doorsteken hebben: ende alle geslachten der aerde sullen over hem rouwe bedrijven: Ia, Amen. |
8 Ick ben de Alpha ende de Omega, het begin ende het eynde, seght de Heere, Die is, ende Die was, ende Die komen sal, de Almachtige. |
9 Ick Ioannes, die oock uwe broeder ben, ende mede-genoot in de verdruckinge ende in het coninckrijcke, ende [in] de lijdtsaemheyt Iesu Christi, was in het eylandt genaemt Patmos, om het woort Godts, ende om het getuygenisse Iesu Christi. |
10 [Ende] ick was in den geest op den dagh des Heeren: ende ick hoorde achter my een groote stemme, als eener basuyne. |
11 Seggende, Ick ben de Alpha ende de Omega: de eerste ende de laetste, ende, ’T gene ghy siet schrijft dat in een boeck, ende sendt het den seven Gemeynten die in Asien zijn, [namelick] tot Ephesen, ende tot Smyrnen, ende tot Pergamen, ende tot Thyatiren, ende tot Sardis, ende tot Philadelphien, ende tot Laodiceen. |
12 Ende ick keerde my om, om te sien de stemme die met my gesproken hadde: ende my omgekeert hebbende, sagh ick seven goude kandelaren: |
13 Ende in het midden van de seven kandelaren een den Sone des menschen gelijck zijnde, becleedt met een lanck cleedt tot de voeten, ende omgort aen de borsten met eenen gouden gordel: |
14 Ende sijn hooft ende hayr was wit gelijck als witte wolle, gelijck sneeuw: ende sijne oogen gelijck een vlamme vyers: |
15 Ende sijne voeten waren blinckende-coper gelijck, ende gloeyden als in eenen oven: ende sijne stemme als eene stemme van vele wateren. |
16 Ende hy hadde seven sterren in sijne rechter-handt: ende uyt sijnen mondt ginck een twee-snijdende scherp sweert: ende sijn aengesicht was gelijck de Sonne schijnt in hare cracht. |
17 Ende doe ick hem sagh viel ick als doodt aen sijne voeten: ende hy leyde sijne rechter-[handt] op my, seggende tot my, En vreest niet: Ick ben de eerste ende de laetste: |
18 Ende die leve, ende ick ben doot geweest: ende siet ick ben levendich in alle eeuwicheyt. Amen. Ende ick hebbe de sleutels der helle ende des doots. |
19 Schrijft ’t gene ghy gesien hebt, ende ’t gene is, ende ’t gene geschieden sal na desen: |
20 De verborgentheyt der seven sterren, die ghy gesien hebt in mijne rechter-[handt], ende de seven goude candelaren. De seven sterren, zijn de Engelen der seven Gemeynten: ende de seven candelaren, die ghy gesien hebt, zijn de seven Gemeynten. |