Statenvertaling.nl

sample header image

Jozua 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jozua 9

1 ENde het geschiedde, doe [dit] hoorden alle de Koningen, die aen dese zijde der Iordane waren, op ’t geberchte, ende in de leechte, ende aen alle havenen der grooter Zee, tegen over Libanon: De Hethiten, ende de Amoriten, de Canaaniten, de Phereziten, de Heviten ende de Iebusiten .
2 So vergaderden sy hen t’samen om tegen Iosua, ende tegen Israël te krijgen, eenmoedichlick.
3 Als de inwoonders te Gibeon hoorden wat Iosua met Iericho ende met Ai gedaen hadde:
4 So handelden sy oock archlistelick, ende gingen henen, ende veynsden sich gesanten te zijn, ende sy namen oude sacken op hare esels, ende oude ende gescheurde, ende t’samen-gebondene lederen wijn-sacken.
5 Oock oude ende bevleckte schoenen aen hare voeten, ende sy hadden oude kleederen aen: ende al het broot dat sy op hare reyse hadden, was drooch [ende] beschimmelt.
6 Ende sy gingen tot Iosua in ’t leger te Gilgal: ende sy seyden tot hem, ende tot de mannen Israëls, Wy zijn gekomen uit verren lande; so maeckt nu een verbont met ons.
7 Doe seyden de mannen Israëls tot de Heviten, Misschien woont ghylieden in ’t midden van ons, hoe sullen wy dan een verbont met u maken?
8 Sy dan seyden tot Iosua, Wy zijn uwe knechten: doe seyde Iosua tot hen, Wie zijt ghylieden, ende van waer komt ghy?
9 Sy nu seyden tot hem, Uwe knechten zijn uyt seer verren lande gekomen, om den name des HEEREN uwes Godts: want wy hebben sijn geruchte gehoort, ende alles wat hy in Egypten gedaen heeft.
10 Ende alles wat hy gedaen heeft den tween Coningen der Amoriten, die aen gene zijde der Iordane waren, Sihon den Coninck van Hesbon, ende Og den Coninck van Basan, die te Astaroth [woonde].
11 Daerom spraken tot ons onse Outste, ende alle de inwoonders onses lants, seggende: Neemt reys-kost met u in uwe handen op de reyse, ende gaet haer te gemoete: ende segt tot haer, Wy zijn ulieder knechten; So maeckt nu een verbont met ons.
12 Dit ons broot hebben wy warm tot onsen teer-kost uyt onse huysen genomen, ten dage doe wy uyttogen om tot ulieden te reysen: maer siet, nu is ’t drooch, ende ’t is beschimmelt.
13 Ende dese ledere wijnsacken die wy gevult hebben, waren nieuwe, maer siet, sy zijn gescheurt: ende dese onse kleederen, ende onse schoenen zijn out geworden van wegen dese seer lange reyse.
14 Doe namen de mannen van haren reys-kost: ende sy en vraechden ’t den mont des HEEREN niet.
15 Ende Iosua maeckte vrede met hen, ende hy maeckte een verbont met hen, dat hyse by het leven behouden soude: ende de Overste der vergaderinge swoeren haer.
16 Ende ’t geschiedde ten eynde van drye dagen, na dat sy ’t verbont met haer gemaeckt hadden, so hoorden sy, dat sy hare nae-bueren waren, ende dat sy in ’t midden van haer waren woonende.
17 Want doe de kinderen Israëls voort-togen, so quamen sy ten derden dage aen hare steden: hare steden nu waren Gibeon, ende Chephira, ende Beëroth, ende Kiriath-Iearim.
18 Ende de kinderen Israëls en sloegense niet, om dat de Overste der vergaderinge haer gesworen hadden by den HEERE den Godt Israëls: daerom murmureerde de gantsche vergaderinge tegen de Overste.
19 Doe seyden alle de Overste tot de gantsche vergaderinge, Wy hebben haer gesworen by den HEERE den Godt Israëls; daerom en kunnen wy haer niet aentasten.
20 Dit sullen wy hen doen, dat wijse by ’t leven behouden: op dat geenen grooten toorn over ons en zy, om des eedts wille, dien wy hen gesworen hebben.
21 Voorder seyden de Overste tot haer, Laetse leven, ende laetse hout-houwers, ende water-putters zijn der gantscher vergaderinge, gelijck de Overste tot haer geseyt hebben.
22 Ende Iosua riepse, ende sprack tot haer, seggende: Waerom hebt ghylieden ons bedrogen, seggende, Wy zijn seer verre van ulieden geseten, daer ghy in ’t midden van ons zijt woonende?
23 Nu dan, vervloeckt zijt ghylieden, ende onder ulieden en sullen niet afgesneden worden knechten, nochte hout-houwers, noch water-putters ten huyse mijnes Godts.
24 Sy dan antwoorden Iosua, ende seyden, Dewijle het uwen knechten sekerlick was te kennen gegeven, dat de HEERE uwe Godt sijnen knecht Mose geboden heeft, dat hy u lieden al dit lant geven, ende alle de inwoonders des lants voor ulieder aengesichte verdelgen soude: so vreesden wy onses levens seer voor ulieder aengesichten, daerom hebben wy dese sake gedaen.
25 Ende nu, siet wy zijn in uwe hant: doet gelijck het goet, ende gelijck het recht is in uwe oogen ons te doen.
26 So dede hy haer alsoo, ende hy verlostese van de hant der kinderen Israëls, dat syse niet doot en sloegen.
27 Also gafse Iosua over ten selven dage tot hout-houwers, ende water-putters der vergaderinge, ende dat tot den Altare des HEEREN, tot desen dach toe, aen de plaetse die hy verkiesen soude.

Einde Jozua 9