Statenvertaling.nl

sample header image

Jozua 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jozua 11

1 ’T geschiedde daerna, als Iabin de Koninck van Hazor dit hoorde, soo sondt hy tot Iobab den Koninck van Madon, ende tot den Koninck van Simron, ende tot den Koninck van Achsaph.
2 Ende tot de Koningen die tegen ’t Noorden op ’t geberchte, ende op het vlacke tegen ’t Zuyden van Cinneroth, ende in de leechte, ende in Naphoth-Dor aen de Zee waren.
3 Tot de Canaaniten tegen ’t Oosten ende tegen ’t Westen, ende de Amoriten ende de Hetiten, ende de Phereziten, ende de Iebusiten op ’t geberchte, ende de Heviten onder aen Hermon in den lande Mizpa.
4 Deze nu togen uyt, ende alle hare heyrlegers met haer, veel volcx, als het zant dat aen den oever der Zee is in veelheyt: ende seer vele peerden ende wagens.
5 Alle dese Koningen werden vergadert, ende quamen ende legerden sich t’samen aen de wateren van Merom, om tegen Israël te krijgen.
6 Ende de HEERE seyde tot Iosua, Vreest niet voor hare aengesichten, want morgen ontrent deser tijt sal ickse allegaer verslagen geven voor het aengesichte Israëls: hare peerden sult ghy verlemmen, ende hare wagenen met den vyere verbranden.
7 Ende Iosua, ende al het krijchsvolck met hem, quam snellick over haer aen de wateren van Merom, ende overvielense.
8 Ende de HEERE gafse in de hant Israëls, ende sy sloegense, ende sy joegense na tot groot Zidon toe, ende tot Misrephot-maim, ende tot het dal Mizpe tegen ’t Oosten, ende sy sloegense tot dat sy geen overige onder haer over en lieten.
9 Iosua nu dede haer gelijck als hem de HEERE geseyt hadde, hare peerden verlemde hy, ende hare wagenen verbrandde hy met vyer.
10 Ende Iosua keerde weder ter selver tijt, ende hy nam Hazorin, ende haren Koninck sloech hy met den sweerde: want Hazor was te vooren het hooft aller deser Koninckrijcken.
11 Ende sy sloegen alle ziele die daer inne was met de scherpte des sweerts, die verbannende, daer bleef niets overich dat adem hadde: ende Hazor verbrandde hy met vyere.
12 Ende Iosua nam alle de steden deser Koningen in, ende alle hare Koningen, ende hy sloechse met de scherpte des sweerts, haer verbannende, gelijck als Mose de knecht des HEEREN geboden hadde.
13 Alleenlick en verbrandden de Israëliten geene steden, die op hare heuvelen stonden, behalven Hazor alleen, dat verbrandde Iosua.
14 Ende al den roof deser steden, ende ’t vee roofden de kinderen Israëls voor sich: alleenlick sloegen sy alle de menschen met de scherpte des sweerts, tot dat syse verdelgden, sy en lieten niet overblijven dat adem hadde.
15 Gelijck als de HEERE Mose sijnen knecht geboden hadde, alsoo geboodt Mose aen Iosua: ende also dede Iosua, hy en deder niet een woort af van allen dat de HEERE Mose geboden hadde.
16 Also nam Iosua al dat lant in, het geberchte, ende al het Suyden, ende al het lant Gosen, ende de leechte, ende ’t vlacke velt, ende ’tgeberchte Israëls, ende sijne leegte.
17 Van den kalen berch, die opwaerts na Seïr gaet, tot Baal Gad toe, in het dal van Libanon, onder aen den berch Hermon: Alle hare Koningen nam hy oock, ende sloechse, ende dooddese.
18 Vele dagen voerde Iosua krijch tegen alle dese Koningen.
19 Daer en was geene stadt die vrede maeckte met de kinderen Israëls, behalven de Heviten, inwoonders van Gibeon: sy namense alle in door krijch.
20 Want het was van den HEERE, hare herten te verstocken, datse Israël met oorloge te gemoete gingen, op dat hyse verbannen soude, dat haer geen genade en geschiedde, maer op dat hyse verdelgen soude, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
21 Te dier tijt nu quam Iosua, ende roeyde de Enakim uyt, van ’t geberchte, van Hebron, van Debir, van Anab, ende van ’t gantsche geberchte Iuda, ende van ’t gantsche geberchte Israëls: Iosua verbandese met hare steden.
22 Daer en bleef niemant van de Enakim overich in ’t lant der kinderen Israëls: Alleenlick bleven sy overich te Gaza, te Gath, ende te Asdod.
23 Also nam Iosua al dat lant in, nae alles dat de HEERE tot Mose gesproken hadde: ende Iosua gaf het Israël ten erve, nae hare afdeylingen, na hare stammen: ende ’t lant rustede van den krijch.

Einde Jozua 11